22 Flashcards

1
Q

bewahren

A

behoeden, behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

übersät von (of: mit)

A

bezaaid met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zu Bruch gehen

A

kapot gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

der Bruch

A

breuk, inbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

der Krüppel

A

invalide, verminkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gemeinhin

A

gewoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

plagen

A

plagen kwellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sich plagen

A

zwoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

das Wahlergebnis

A

verkiezingsuitslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Schlagzeile

A

vette kop (in een krant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

der Anhalt

A

houvast, aanknopingspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anhalten

A

voortduren, aanhouden

stoppen, stilhouden, arresteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

anhalten um

A

verzoeken, um eine Stelle nahalten voor een baan solliciteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eintreffen

A

aankomen

uitkomen, gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zweistellig

A

double digits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

votieren

A

voteren stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zurückführen

A

terugvoeren

terugbrengen, terug(ge)leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sich leisten

A

zich veroorloven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

leisten

A

(een dienst) bewijzen, (hulp) verlenen, presteren,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

der Zins

A

rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

er frisst seinen Kummer in sich

A

hij kropt zijn verdriet op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

er hat es gefressen

A

hij heeft het begrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

jmdn. gefressen haben

A

iem. niet kunnen uitstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ihn frisst der Neid

A

hij wordt door nijd verteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
der Wagen frisst Benzin
de auto vreet benzine
26
Beteiligung
deelneming aandeel belangstelling
27
vorantreiben
bespoedigen
28
gleichermaßen
in gelijke mate, evenzeer, even
29
das Bedürfnis
behoefte, verlangen | (meervoud) benodigdheden
30
bescheuert
getikt onaangenaam suf
31
hinterfragen
vragen naar het waarom
32
beauftragen
opdragen, belasten met
33
versauen
smerig maken | bederven, verprutsen
34
durchbrennen
doorbranden | ervandoor gaan
35
zur Seite treten
opzijgaan
36
lauschen
luisteren
37
niedertraechtig
gemeen
38
jmdm. etwas nachsagen
van iem. iets beweren, zeggen
39
sich verbeugen
buigen
40
auf einmal
plotseling; tegelijk
41
Zuständigkeit
bevoegdheid, competentie
42
Bezüglich
mbt
43
die Kieme
kieuw
44
das Schaffen
oeuvre, schepping
45
schmerzhaft
pijnlijk
46
anekeln
doen walgen, das ekelt mich an daar walg ik van
47
beten
bidden
48
inszenieren
in scene zetten
49
der Schampus
champi
50
entjungfernen
ontmaagden
51
der Bettler
bedelaar
52
bettelen
bedelen
53
waschecht
rasecht
54
kosten
proeven, kosten
55
Vorkoster
voorproever
56
die Schwiele
eelt, litteken
57
der Scheck
cheque
58
sich verzocken
verliezen bij het speculeren | misgokken
59
perfide
laaghartig, manipulitief, gemeen
60
einschlägig
desbetreffend
61
die Bude
kraam, tent, zaak
62
der Enkel
kleinkind
63
der Schmarotzer
kladloper, parasiet