37 Flashcards
1
Q
du dauerst mich
A
ik heb medelijden met je
2
Q
entgegengesetzt
A
tegenovergesteld
3
Q
die Bewandtnis
A
gesteldheid
4
Q
irreführend, täuschen
A
misleiden
5
Q
sehnsüchtig, sehnsuchtsvoll
A
verlangend
6
Q
der Verzicht
A
het afstand doen van
7
Q
verzichten auf
A
afzien van, afstand doen van
8
Q
Gesellschaft leisten
A
gezelschap houden
9
Q
unter der Bedingung
A
onder de voorwaarde
10
Q
das Garn
A
garen
11
Q
jmdn ins Garn locken
A
iem in de van lokken
12
Q
alles paletti
A
alles oke
13
Q
der Widerhall
A
de weerklank, echo
14
Q
flehen
A
smeken
15
Q
unversehrt
A
ongedeerd, ongezonden