25 Flashcards

1
Q

toben

A

tekeergaan, tieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het genoegen

A

Das Vergnügen, der Gefallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

der Rücksitz

A

achterbank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

entfachen

A

aansteken, doen ontvlammen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verwöhnen

A

verwennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

auseinandersetzen

A

uiteenzetten, verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sich mit etwas auseinandersetzen

A

zich intensief met iets bezighouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

die Mehrzahl

A

meervoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

die Einzahl

A

enkelvoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sich mit jmdm. auseinandersetzen

A

met iem. een discussie aangaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

skurril

A

zot, lachwekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

daraufhin

A

als gevolg daarvan

met het oog daarop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

die Tugend

A

deugd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wurzeln

A

wortelen, geworteld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

das Aufkommen

A

inkomen

herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gesittet

A

welopgevoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

erstreben

A

streven naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

das Vorfeld

A

voorterrein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ehrenhaft

A

fatsoenlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

die Gerichtsbarkeit

A

rechtspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gesinnung

A

gezindheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Betätigung

A

activiteit, bezigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

allmählich

A

langzamerhand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

erstarren

A

verstarren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Äußerlichkeit

A

uiterlijkheid

26
Q

mithalten

A

meedoen

uithouden

27
Q

hinreichen

A

reiken tot aanreiken

28
Q

hinreichend

A

voldoende, toereikend

29
Q

honorig

A

fatsoenlijk

30
Q

aufstellen

A

neerzetten, uitzetten, beschikbaar stellen

31
Q

obgleich

A

ofschoon, hoewel, al

32
Q

sich zu jmdm. bekennen

A

het voor iem. opnemen,

33
Q

zumeist

A

meestal, voor het meerendeel

34
Q

Waage

A

weegschaal

35
Q

entfallen

A

vallen uit, vervallen

36
Q

die kommata (das)

A

komma’s

37
Q

der Bedarf

A

behoefte

38
Q

der Zirkel

A

passer, kring, cirkel

39
Q

der Vertreter

A

vertegenwoordiger, plaatsvervangende, aanhanger

40
Q

gliedern

A

verdelen, indelen, onderverdelen

41
Q

sich gliedern in

A

ingedeeld zijn

42
Q

die Schleife

A

lus, strik, flauwe bocht

43
Q

jmdn. mit etwas betrauen

A

iem. iets toevertrouwen, opdragen

44
Q

formlos

A

vormloos, ongedwongen

45
Q

befindich

A

aanwezig, voorhanden, zich bevindend

im Bau befindlich in aanbouw zijnde

46
Q

Sitte

A

fatsoen, manieren, gewoonte, zede

47
Q

anliegen

A

aansluiten: eng (of: knapp) anliegen kleren) nauwsluitend zitten
na aan het hart liggen, (voor iem.) van groot belang zijn
te doen zijn

48
Q

dereinst

A

eens, later

49
Q

unmäßig

A

onmatig, buitensporig

buitengewoon

50
Q

etwaig

A

mogelijk, eventueel

51
Q

Einwände erheben (of: machen, vorbringen)

A

bedenkingen maken

52
Q

schamhaft

A

beschaamd

53
Q

künftig

A

voortaan, in het vervolg

toekomstig, aanstaand

54
Q

der Spruch

A

spreuk, oordeel, vonnis

55
Q

das Verdeck

A

dek (van schip)

kap (van auto)

56
Q

verdecken

A

verdekken, toedekken, verbergen

57
Q

das Anliegen

A

wens, verzoek, verlangen

58
Q

die Abstinenz

A

geheelonthouding

59
Q

aufstellen

A

opstellen, neerzetten

60
Q

Quälerei

A

plagerij, getreiter

kwelling