21 Flashcards
der Profit
winst, voordeel
rutschen
schuiven, glijden, uitglijden, opschuiven
das Essen rutscht schlecht
het eten wil niet zakken
der Rülpser
boer
weswegen
waarom, om welke reden
eingestehen, beichten
opbiechten
der Beutel
buidel, portemonnee zak
rechnerisch
door berekening verkregen
abpacken
verpakken
das Schließfach
postbus, kluis
Rücksicht nehmen auf
rekening houden met
Nichtsahnend
nietsvermoedend
das macht mir keine Freude
ik heb er geen plezier in
vergebens
tevergeefs
der Hebel
hefboom, hendel
ahnen
vermoeden
vergeuden
verkwisten
klarkommen
overweg kunnen, snappen
die Seifenblase
zeepbel
der Streifenwagen
patrioullewagen
schiefgehen
mislopen, verkeerd lopen
die Tarnung
camouflage, vermomming
verrecken
creperen
schließlich
eindelijk, ten slotte
währen
(voort)duren, aanhouden
wahren
behartigen jemands Interessen wahren iemands belangen behartigen
(een geheim, stilte) bewaren, in acht nemen
(zijn rechten) verdedigen, handhaven
der Riecher
neus
sich täuschen
zich vergissen
täuschen
ruilen, bedriegen, misleiden
gut bei etwas abschneiden
het er goed afbrengen
abschneiden
(af)knippen snijden
(de mogelijkheid) ontnemen, beroven van
(een gesprek) afbreken, een einde maken aan: jmdm. das Wort abschneiden iem. in de rede vallen
die Lage
ligging, positie: houding, stand: toestand, situatie; nach Lage der Dinge de omstandigheden in aanmerking genomen; in der Lage sein, etwas zu tun in staat zijn iets te doen laag (militair) salvo rondje (bier)
das liegt bei ihm
dat ligt aan hem
wie die Dingen liegen
zoals de zaken staan
as Zimmer liegt nach dem Garten
de kamer ziet op de tuin uit;
zur Straße liegen
aan de straatkant liggen
der Aufsatz
opstel
versagen
falen, tekortschieten, mislukken: der Motor versagt de motor begeeft het
weigeren
niet toestaan
sich versagen
zich ontzeggen
das Tal
dal
deuten
wijzen, duiden: auf jmdn., etsas deuten naar iem., iets wijzen
verklaren, uitleggen, interpreteren
die Ansicht
mening, aanzicht
empor
omhoog
empören
woedend, kwaad maken
sich empören
in opstand komen
verontwaardigd worden
hinterher
achteraf, later, naderhand
achterna, erachteraan
sich verhauen
zich vergissen
verhauen
afranselen
(geld) erdoor jagen
verknoeien
der, das Verhau
versperring