week 9 HC7 klinische stoornissen in de waterbalans Flashcards

1
Q

wat is hyponatriëmie en hoe ontstaat het?

A
  • hyponatriëmie is de meest voorkomende elektrolytstoornis
  • plasma natrium 136-145 mmol/l (139-141 mmol/l)
  • hyponatriëmie: plasma natrium < 136 mmol/l
  • omdat natrium de plasma osmolaliteit bepaalt is hyponatriëmie (meestal) hypo-osmolair en hypotoon
  • plasma natrium bepaalt plasma osmolaliteit
    (normaal: 2 x Na = 2 x 140 = 280 mOsm/kg)
  • toniciteit= “effectieve” osmolaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer is hyponatriëmie acuut en wanneer chronisch?

A

onderscheid tussen acuut (≤48 uur) en chronisch (>48 uur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waardoor veroorzaken acute hypo- en hypernatriëmie neurologische complicaties?

A

hyponatriëmie: hersencelzwelling
hypernatriëmie: hersenkrimp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt er als hyponatriëmie acuut ontstaat (≤48 uur)?

A

celzwelling/hersenoedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat gebeurt er als hyponatriëmie chronisch ontstaat (> 48 uur)?

A

dan passen cellen zich aan en is juist te snelle correctie van hyponatriëmie gevaarlijk (osmotische demyelinisatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is bij de beoordeling van hypo- en hypernatriëmie belangrijk?

A

symptomen zijn belangrijker dan hoe laag/hoog het plasma natrium is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke twee factoren leiden tot hyponatriëmie?

A

water + ADH = hyponatriëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

maar waarom wordt vasopressine (ADH) uitgescheiden bij een lage plasma osmolaliteit? (hoort toch volledig onderdrukt te zijn!)

A
  • “appropriate” ADH-afgifte = non-osmotische ADH afgifte = ADH afgifte bij verlaagd bloedvolume (hypovolemie) kan geen kwaad
  • “inappropriate” ADH-afgifte = met name bij onderliggende ziekten of geneesmiddelengebruik, dat geeft een stimulans voor ADH afgifte, terwijl daar fysiologisch geen noodzaak toe is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarom wordt de urine osmolaliteit gebruikt bij de urine diagnostiek bij hypo- en hypernatriëmie?

A
  • maat voor urine concentratie
  • maat voor effect antidiuretisch hormoon (ADH)
  • laag: weinig of geen ADH
  • hoog: veel ADH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom wordt de urine natrium gebruikt bij de urine diagnostiek bij hypo- en hypernatriëmie?

A
  • maat voor volumestatus
  • maat voor effect renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS)
  • laag: veel RAAS
  • hoog: weerspiegelt dieet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe behandel je acute hyponatriëmie?

A
  • hypertoon zout, bolus 3% NaCl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe behandel je chronische hyponatriëmie
(eu/hypervolemisch)?

A
  • waterbeperking
  • ureum
  • lisdiuretica ± NaCl capsules
  • tolvaptan
  • SGLT2-remmers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe behandel je overcorrectie (pro-actief, reactief, rescue) hyponatriëmie?

A
  • stop actieve therapie
  • water (5% glucose, per os)
  • desmopressine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het limiet voor de correctiesnelheid bij hyponatriëmie?

A

limiet 8-10 mmol/l/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de risicogroepen voor hypernatriëmie?

A
  • extremen van leeftijd
  • ontregelde suikerziekte
  • mensen op de intensive care
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de oorzaken van hypernatriëmie?

A
  • niet aangevuld waterverlies:
    waarom geen dorst of toegang tot water
  • toegenomen waterverlies:
    de nieren concentreren de urine minder goed door waterdiurese (diabetes insipidus) of osmotische diurese (meestal door glucosurie)
  • positieve zoutbalans:
    zoutvergiftiging, toediening van hypertone vloeistoffen, toediening van vloeistoffen die relatief hypertoon zijn t.o.v. de urine