STATIO IV - Tekst 3 - Dagboek van een jonge Romein 2 (tot venire) Flashcards
1
Q
ego:
A
: ik
2
Q
puer,
A
pueri: de jongen; de slaaf
3
Q
meus,
A
mea, meum: mijn
4
Q
Ut +
A
+ ind.: zoals; wanneer, zodra
5
Q
scribere,
A
scribo, scripsi, scriptum: schrijven
6
Q
ostendere,
A
ostendo, ostendi, ostentum: laten zien, tonen
7
Q
iubere,
A
iubeo, iussi, iussum: bevelen
8
Q
legere,
A
lego, legi, lectum: verzamelen; lezen; kiezen
9
Q
reddere,
A
reddo, reddidi, redditum: teruggeven
10
Q
genus,
A
generis: de geboorte, de afstamming, het geslacht; de soort
11
Q
nomen,
A
nominis: de naam; het naamwoord
12
Q
hic,
A
haec, hoc: deze, dit; hij, zij, het
13
Q
agere,
A
ago, egi, actum: doen
14
Q
dimittere,
A
dimitto, dimisi, dimissum: wegzenden, laten vallen
15
Q
Ad +
A
+ acc.: naar, tot bij, bij