Statio III - Fabel 3: De vos en de raaf (vanaf vultus tot einde) Flashcards
1
Q
vultus,
A
vultus: het gezicht
2
Q
habere,
A
habeo, habui, habitum: hebben; houden
3
Q
si +
A
ind./conj.: als, indien
4
Q
vox,
A
vocis: de stem
5
Q
nullus,
A
nulla, nullum: geen enkel(e)
6
Q
prior,
A
prior, prius, prioris: eerder, vroeger
7
Q
volucris,
A
volucris: de vogel
8
Q
est:
A
hij/zij/het/er is
9
Q
at:
A
maar
10
Q
ille,
A
illa, illud: die, dat
11
Q
dum +
A
ind.: terwijl
12
Q
etiam:
A
zelfs, ook
13
Q
ostendere,
A
ostendo, ostendi, ostentum: laten zien, tonen
14
Q
latus,
A
lata, latum: breed
15
Q
os,
A
oris (onz.): de mond, de muil; het gezicht