STATIO II - Extra tekst - De voortekens Flashcards
tum:
: toen, op dat moment
frater,
fratris: de broer
urbs,
urbis: de stad
idem,
eadem, idem: dezelfde, hetzelfde
locus,
loci: de plaats
condere,
condo, condidi, conditum: stichten
cupere,
cupio, cupivi, cupitum: verlangen, willen
ubi:
: zodra; wanneer, toen; waar
is,
ea, id: die, dat; hij, zij, het
invenire,
invenio, inveni, inventum: vinden, aantreffen
quoniam:
: omdat, aangezien
geminus,
gemini: de tweeling
esse,
sum,fui,-: zijn
nec:
: en niet, en evenmin, noch
aetas,
aetatis: de leeftijd
facere,
facio, feci, factum: doen, maken
posse,
possum, potui, -: kunnen
a(b),
+ abl.: vanaf, vanuit, weg van, van
deus,
dei: de god
consilium,
consilii: de raad, het advies
petere,
peto, petivi, petitum: zoeken; vragen; gaan; verlangen
primus,
prima, primum: eerst(e)
vulturius,
vulturii: de gier
paulo post:
: een beetje later, kort daarop
videre,
video, vidi, visum: zien, kijken