STATIO IV - Tekst 1 - Verus en Priscus (tot suus) Flashcards
1
Q
certamen,
A
certaminis: de wedstrijd, de strijd, het gevecht
2
Q
trahere,
A
traho, traxi, tractum: trekken, slepen
3
Q
et:
A
: en
4
Q
saepe,
A
: dikwijls, vaak, geregeld
5
Q
vir,
A
viri: de man
6
Q
magnus,
A
magna, magnum: groot
7
Q
clamor,
A
clamoris: het geschreeuw, het geroep
8
Q
petere,
A
peto, petivi, petitum: zoeken; vragen; gaan; verlangen
9
Q
sed:
A
: maar
10
Q
Caesar,
A
Caesaris: Caesar; de keizer
11
Q
ipse,
A
ipsa, ipsum: zelf
12
Q
parere,
A
pareo, parui, - (+ dat.): gehoorzamen
13
Q
lex,
A
legis: de wet