STATIO IV - Tekst 1 - Verus en Priscus (vanaf ingeniosus) Flashcards
1
Q
ingeniosus,
A
ingeniosa, ingeniosum: talentvol; schitterend, prachtig
2
Q
dare,
A
do, dedi, datum: geven
3
Q
hic,
A
haec, hoc: deze, dit; hij, zij, het
4
Q
Sub +
A
+ abl.: onder
5
Q
nullus,
A
nulla, nullum: geen enkel(e)
6
Q
princeps,
A
principis: leider, heerser, keizer
7
Q
Nisi +
A
+ ind./conj.: indien niet, tenzij
8
Q
tu:
A
: jij
9
Q
Cum +
A
+ conj.: toen; omdat
10
Q
duo,
A
duae, duo: twee, allebei
11
Q
victor,
A
victoris: overwinnaar
12
Q
uterque,
A
utraque, utrumque: elk van beide(n)