Statio III - Fabel 2: De haas en de schildpad (tot en met iter) Flashcards
1
Q
pes,
A
pedis (m.): de voet
2
Q
dicere,
A
dico, dixi, dictum: zeggen, spreken; noemen
3
Q
cursus,
A
cursus: het lopen; de wedstrijd
4
Q
facere,
A
facio, feci, factum: doen, maken
5
Q
ego:
A
ik
6
Q
celer,
A
celeris, celere: snel
7
Q
esse,
A
sum, fui, -: zijn
8
Q
quam (na comparatief):
A
dan
9
Q
tu:
A
jij
10
Q
iter,
A
itineris (onz.): de weg, de reis