STATIO II - Extra tekst - De moord op Caesar Flashcards
Caesar
Caesaris: Caesar; de keizer
accedere
accedo, accessi, accessum: naderen, gaan naar
et
: en
a(b)
+ abl.: vanaf, vanuit, weg van, van
uterque
utraque, utrumque: elk van beide(n)
umerus
umeri: de schouder
iste
ista, istud: die, dat
quidem
: zeker, ongetwijfeld
vis
-: de kracht, de macht, het geweld
est
: hij/zij/het/er is
paulum
: een beetje
brachium
brachii: de arm
deinde
: vervolgens
velle
volo, volui, -: willen
sed
: maar
alius
alia, aliud: ander, andere
vulnus
vulneris: de wonde
undique
: van overal
is
ea, id: die, dat; hij, zij, het
petere
peto, petivi, petitum: zoeken; vragen; gaan; verlangen
caput
capitis (onz.): het hoofd
tegere
tego, texi, tectum: bedekken
humus
humi: de grond
cadere
cado, cecidi, -: vallen
denique
: uiteindelijk, tenslotte
tres
tres, tria: drie
viginti
: twintig
servus
servi: de slaaf
domus
domus (vr.): het huis
referre
refero, rettuli, relatum: terugbrengen; vertellen