STATIO II - Extra tekst - De moord op Caesar Flashcards
1
Q
Caesar
A
Caesaris: Caesar; de keizer
2
Q
accedere
A
accedo, accessi, accessum: naderen, gaan naar
3
Q
et
A
: en
4
Q
a(b)
A
+ abl.: vanaf, vanuit, weg van, van
5
Q
uterque
A
utraque, utrumque: elk van beide(n)
6
Q
umerus
A
umeri: de schouder
7
Q
iste
A
ista, istud: die, dat
8
Q
quidem
A
: zeker, ongetwijfeld
9
Q
vis
A
-: de kracht, de macht, het geweld
10
Q
est
A
: hij/zij/het/er is
11
Q
paulum
A
: een beetje
12
Q
brachium
A
brachii: de arm
13
Q
deinde
A
: vervolgens
14
Q
velle
A
volo, volui, -: willen
15
Q
sed
A
: maar