Statio II - Keizer Caligula (nieuwe woorden) Flashcards
1
Q
gravis,
A
gravis, grave: zwaar
2
Q
imperator,
A
imperatoris: de opperbevelhebber, de keizer
3
Q
vestis,
A
vestis: het kleed
4
Q
mori,
A
morior, mortuus sum: sterven
5
Q
atrox,
A
atrox, atrox, atrocis: vreselijk, verschrikkelijk
6
Q
libido,
A
libidinis: de wellust, de losbandigheid
7
Q
regere,
A
rego, rexi, rectum: heersen, regeren
8
Q
eo:
A
daarom, daardoor
9
Q
succedere,
A
succedo, successi, successum: opvolgen
10
Q
nepos,
A
nepotis: de kleinzoon, de kleindochter
11
Q
semel:
A
eenmaal
12
Q
adducere,
A
adduco, adduxi, adductum: brengen naar, leiden naar
13
Q
cunctus
A
cuncta, cunctum: geheel, al, alle(s) (mv.)