Statio III - fabel 4: De wolf en het lam (begin tot quomodo) Flashcards
1
Q
ad +
A
acc.: naar, tot bij, bij
2
Q
lupus,
A
lupi: de wolf
3
Q
et:
A
en
4
Q
venire,
A
venio, veni, ventum: komen
5
Q
superus,
A
supera, superum: hoog gelegen, boven-
6
Q
stare,
A
sto, steti, statum: staan; blijven staan
7
Q
inferus,
A
infera, inferum: laag gelegen, onder-
8
Q
tunc:
A
toen, op dat moment
9
Q
quaerere,
A
quaero, quaesivi, quaesitum: zoeken; vragen
10
Q
cur:
A
waarom?
11
Q
inquit:
A
hij/zij zegt, hij/zij zei
12
Q
aqua,
A
aquae: het water
13
Q
dum +
A
ind.: terwijl
14
Q
bibere,
A
bibo, bibi,-: drinken
15
Q
respondere,
A
respondeo, respondi, responsum: antwoorden