STATIO IV - Tekst 1 - Verus en Priscus (vanaf suus tot ingeniosus) Flashcards
1
Q
suus,
A
sua, suum: zijn, haar, hun
2
Q
esse,
A
sum,fui,-: zijn
3
Q
pugnare,
A
pugno, pugnavi, pugnatum: vechten, strijden
4
Q
Ad +
A
+ acc.: naar, tot bij, bij
5
Q
mors,
A
mortis: de dood
6
Q
tandem:
A
: uiteindelijk, ten slotte
7
Q
aequus,
A
aequa, aequum: effen, vlak; gelijk
8
Q
modus,
A
modi: maat; manier, wijze
9
Q
par,
A
par, par, paris: gelijk
10
Q
is,
A
ea, id: die, dat; hij, zij, het
11
Q
Ob +
A
+ acc.: voor; wegens
12
Q
virtus,
A
virtutis: de manhaftigheid, de moed; de deugd