MEERKEUZE vragen tentamen Flashcards

1
Q

Een 63-jarige vrouw meldt zich bij de internist met enkeloedeem. Zij blijkt een laag
serum albumine te hebben, met een normale nierfunctie. In de urine zit veel eiwit,
maar geen cellen.
Van welk syndroom en welke aandoening is hier meest waarschijnlijk sprake?
a nefritisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
b nefritisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis
c nefrotisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
d nefrotisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis

A

C want nefro is meer dan 3,5 g eiwitten in de urine. geen cellen dus geen ontsteking en daaardoor membraneuze glomerulopathie dit geeft nml ook hypoalbuniemie en eiwit in urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bewering over endophthalmitis is juist?
a Het veroorzaakt een evidente proptosis (exophthalmus).
b Het wordt gemiddeld pas na 6 maanden gediagnostiseerd.
c Het kan veroorzaakt worden door Candida bij patiënten met leukemie.
d Het is een frequente complicatie van intra-oculaire VEGF toediening (> 5%)

A

C
B niet want het is enkele dagen tot weken
D niet want is minder dan 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij een 58-jarige man wordt de diagnose arteritis temporalis gesteld. Hij wordt
behandeld met hoge dosering glucocorticosteroïden maar blijft niet in remissie onder
afbouw van deze therapie.
Welke additionele behandeling moet voor deze patiënt overwogen worden?
a anti-IL6 (tocilizumab)
b dapsone
c hoge dosering colchicine
d geen andere behandeling

A

A
B -> AB voor lepra en blaasvormende huidziekten
C remt ontstekingen bij jicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een scleritis is een zeer pijnlijke, vaak hardnekkige ontsteking van de sclera.
Drie beweringen over scleritis zijn:
1 Scleritis kan beschouwd worden als een vasculitis.
2 Scleritis kan veroorzaakt worden door een micro-organisme.
3 Scleritis kan het gevolg zijn van een medicamenteuze behandelin

A

alle 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke autoantistof is geassocieerd met het ontwikkelen van type I diabetes
mellitus?
a anti-GAD65
b anti-thyreoglobuline
c anti-TPO
d anti-TSH receptor

A

A ICA is (GAD en IA-2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke periode is de kans op het ontstaan van doofheid en retinopathie als
gevolg van een intra-uteriene infectie bij de foetus het grootste?
a 0-12 weken
b 13-16 weken
c >16 weken
d alle weken even veel kans

A

B
A leidt tot abortus/groei defect
C normale ontwikkeling en kleine kans op retinopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke bewering is juist over koorts bij het jonge kind?
a Koorts bij het jonge kind duidt altijd op een infectie.
b De incidentie van ernstige bacteriële infecties neemt af bij een adequaat
vaccinatieprogramma.
c Het CRP als enkelvoudige maat is een goede voorspeller van een ernstige
infectie bij het jonge kind.
d Het is van belangrijk om koorts bij het jonge kind zo snel mogelijk te
onderdrukken met antipyretica.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een patiënt ligt meer dan 7 dagen achtereen opgenomen met een blaascatheter.
Hoe groot is dan de kans op kolonisatie van de urinewegen met bacteriën?
a < 5%
b 10-30%
c 40-60%
d > 70%

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Resistentie problematiek is ook bekend bij SOA verwekkers. Kennis van zaken is
nodig om de juiste therapie te kunnen voorschrijven.
Wat is de juiste redenering?
a Chinolonen zijn geen veilige keuze bij Neisseria gonorrhoeae, derde generatie
cefalosporines nog wel.
b Beta-lactamases maken Neisseria gonorrhoeae en, in mindere mate, Chlamydia
trachomatis resistent tegen derde generatie cefalosporines.
c Derde generatie cefalosporines zijn een veilige keuze voor Neisseria
gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium.
d Macrolide resistentie door puntmutaties in rRNA komt bij Neisseria gonorrhoeae,
Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium niet of nauwelijks voor

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de volgende groepen risicofactoren bevat een factor die niet
predisponeert voor het krijgen van een pneumokokken infectie?
a CVID, influenza, ouderdom
b Leukemie, splenectomie, diabetes mellitus
c HIV, levercirrose, decompensatio cordis
d Multipel myeloom, Salmonella enteritis, roken

A

D salmonella enteritis hoort er niet in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een kind van 12 maanden oud wordt door de moeder naar de polikliniek gebracht in
verband met recidiverende luchtweginfecties. Hij heeft geen andere infecties. Je
neemt bloed af en constateert een IgG van 1,0 g/l (N 7,0-16,0 g/l).
Welke diagnose moet als eerste overwogen worden?
a common variable immunodeficiency (CVID)
b HIV infectie
c severe combined immunodeficiency (SCID)
d X-gebonden agammaglobulinemia (XLA)

A

D:
A: ouder dan 2 jaar, 2/3 Ig zijn verlaagd
B IgG speelt geen rol bij 4 dit gaat om CD4
C jonger dan 3 maanden
D terugkerende infectie: pneumonie, sinusitis, otitis media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Patiënten met Common Variable Immune Deficiency (CVID) presenteren zich vaak
met recidiverende luchtweginfecties.
Welk van onderstaande micro-organismen is geen typische verwekker van
infecties in patiënten met CVID?
a Aspergillus species
b Haemophilus influenza
c Mycoplasma species
d Streptococcus pneumoniae

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk percentage van de niertransplantatie patiënten maakt in het eerste jaar na
transplantatie een afstoting door?
a <10%
b 10-20%
c 20-30%
d 30-40%

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorafgaande aan een allogene stamceltransplantatie kan een T-cel depletie van het
transplantaat uitgevoerd worden.
Welk risico wordt door T-cel depletie verlaagd?
a het risico op graft failure (niet aanslaan van het transplantaat)
b het risico op graft-versus-host ziekte
c het risico op infecties
d het risico op recidief van de onderliggende ziekte

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het werkingsmechanisme van colchicine is gebaseerd op onder andere inhibitie van
actine filamenten waardoor de functie van granulocyten belemmerd wordt.
Voor de behandeling van welke ziekte(n) wordt colchicine veelal gebruikt?
a reumatoïde artritis
b therapieresistente uveitis
c jicht en familiaire mediterrane koorts (FMF)
d juveniele sarcoïdose (Blau syndroom) en diarree

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 14-jarige jongen met CVID. Hij hoest
flink, is benauwd en heeft koorts. Je start met amoxicilline, maar omdat hij regelmatig
luchtweginfecties heeft en je er zeker van wilt zijn dat je de juiste verwekker
behandelt, stuur je een sputum in naar het laboratorium medische microbiologie.
Na een dag krijg je de voorlopige uitslag van het laboratorium. Er staat: “groei gram-
negatieve staafjes”.
Welk micro-organisme veroorzaakt meest waarschijnlijk de luchtweginfectie bij
deze patiënt?
a Escherichia coli
b Haemophilus influenzae
c Pseudomonas aeruginosa
d Staphylococcus aureus

A

C
A is urineweg infectie
B problemen bij neonaten en kinderen
D is positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hieronder volgen twee beweringen over spondylartropathiën (SpA):
1 IBD is een typisch SpA kenmerk.
2 Tendinitis is een typisch SpA kenmerk.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Drie autoantistoffen zijn:
1 GADA (glutamic acid decarboxylase antistoffen)
2 ACPA (antilichamen tegen gecitrullineerde peptide/eiwitten)
3 reumafactor (RF)
Welke autoantistoffen zijn al jaren voor de diagnose van reumatoïde artritis in
het bloed van heel veel patiënten te meten?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 2 en 3
f 1, 2 en 3

A

E
ACPA en RF zijn voor de ontwikkeling en ernst van RA. een voorbeeld van ACPA is anti-CCP en RP zijn antistoffen tegen Fc gedeelte van IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke van de volgende anatomische structuren is het meest belangrijk voor de
oogmotiliteit?
a fissura orbitalis inferior
b fissura orbitalis superior
c nervus lacrimalis
d nervus opticus

A

B
C is voor traanklier
D verwerking visuele informatie
A zenuwen en vaten lopen hier door

de 3 zenuwen voor oogspieren: n. oculomotorius, n. trochlearis en n. abducens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

en 22-jarige vrouw bezoekt de polikliniek met een pijnlijk tranend rood linkeroog.
Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan een herpes conjunctivitis.
Welke bewering over herpes conjunctivitis is juist?
a De patiënt is niet besmettelijk.
b Er wordt direct behandeld met intraveneus ganciclovir.
c De aandoening kenmerkt zich vaak door een corneale dendriet.
d De aandoening heeft geen significante morbiditeit waardoor een afwachtende
houding aangenomen kan worden

A

C
B heeft geen zin komt niet in het oog dus is met zalf
A is zeer besmettelijk
D nee niet afwachten want is significante mombiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Patiënt Titer
1 640
2 80
3 2560
4 320
5 20480
6 160
Welke bewering over de interpretatie van deze uitslagen is juist?
a Patiënt 3 heeft van deze patiënten de een-na-hoogste concentratie
autoantistoffen.
b De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 4 is twee keer zo hoog
als in het serum van patiënt 1.
c De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 6 is de helft van de
concentratie in het serum van patiënt 2.
d Patiënt 5 heeft van deze patiënten de laagste concentratie autoantistoffen

A

A is juist
hoe hoger de titer, hoe meer antistoffen er nog aantoonbaar zijn bij hogere verdunning
B 4 heeft lagere concentratie
C nee is exponentieel
D nee de hoogste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De naam van een antistof die therapeutisch wordt toegepast, wijst de oorsprong
ervan aan.
Wat is de oorsprong van een antistof, waarvan de naam eindigt op -zumab?
a Chimeric antibody
b Human antibody
c Humanized antibody
d Mouse antibody

A

A is -ximab
B -umab
C -zumab
D -omab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke van de onderstaande antibiotica is de beste keuze voor de behandeling
van een methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) bacteremie?
a clindamycine iv
b flucloxacilline iv
c meropenem iv
d vancomycine iv

A

D
B is bij S. aureus
A grampositieve kokken
C breed spectrum en is resistentie tegen MRSA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hieronder volgen twee beweringen over bijwerkingen van antibiotica:
1 Tendinitis is een bekende bijwerking van de fluorochinolonen.
2 Bij gebruik van rifampicine kunnen urine, zweet en tranen oranje/rood
verkleuren.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

en 20-jarige man van Turks-Koerdische origine heeft al jaren aanvalsgewijs koorts
en buikpijn. Bij zo’n koortsaanval is het CRP sterk verhoogd. Na ongeveer 3 dagen
verdwijnen de klachten weer spontaan.
Op welke complicatie moet met name gelet worden omdat hier een duidelijk
verhoogd risico op is?
a amyloïdose
b maligne hypertensie
c premature atherosclerose
d type II diabetes mellitus

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

rie kenmerken met betrekking tot het aangedane immuunsysteem kunnen zijn:
1 nauwelijks of geen T-lymfocyten in het bloed
2 slechte afweer tegen pyogene bacteriën
3 grote follikels in de lymfeklieren doordat alle B-cellen uit het bloed daar ophopen
Welk kenmerk past of welke passen bij een patiënt met een X-gebonden
agammaglobulinemie?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3

A

B
3- zijn nauwelijks follikels en geen plasmacellen
1 - de T-cellen zijn normaal en de afweer tegen virussen dus ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

welke verandering in het immuunsysteem is geassocieerd met veroudering?
a verhoogd aantal T-celreceptor excisiecirkels (TRECs)
b verhoogd aantal T-lymfocyten
c verhoogde diversiteit antistofrepertoire
d verhoogde productie van autoantistoffen

A

D
de rest moet allemaal verlaagd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

SLE is een ziekte waarbij verschillende pathways betrokken zijn, zoals de interferon
type 1 pathway. Deze pathway activeert de afgifte van B-cel activating factor (BAFF,
ook wel BlyS genoemd).
Welke respons levert het sterkste bewijs dat BAFF een rol speelt bij SLE?
a klinische respons op Belimumab
b klinische respons op Infliximab
c klinische respons op Anakinra
d klinische respons op anti-CD3

A

A (blokkeert BAFF op de BCR_
B is TNF-a blokker
C IL-antagonist
D gaat over T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

waar zal bij de behandeling van een hyper IgE syndroom met DOCK8 mutatie
naar gestreefd worden?
a 2 x per week granulocyte colony stimulating factor (G-CSF) injecties toepassen
b beenmergtransplantatie verrichten
c het IgG gehalte hoger dan 7g/l houden
d zo laag mogelijke dosering antibiotica toepassen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Patiënten met common variable immunodeficiency (CVID) ontwikkelen soms
kenmerkende infectieziektepatronen.
Welk patroon past het beste bij CVID?
a Giardia lamblia infectie, meningococceninfecties, recidiverende candidiasis
b recidiverende luchtweginfecties, meningitis door Enterovirus, Giardia lamblia
infectie
c recidiverende luchtweginfecties, stafylococcen infecties van de huid, Giardia
lamblia infectie
d recidiverende luchtweginfecties, stafylococcen infecties van de huid, hepatitis B

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wee beweringen over sepsis zijn:
1 De meeste gevallen van sepsis worden veroorzaakt door endogene flora
(microbiota).
2 Bacteriële sepsis gaat altijd gepaard met bacteriëmie.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 1
sepsis kan ok ontstaan door toxines van de bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hieronder staan twee beweringen over herpes simplex virussen.
1 Herpes simplex virus typen 1 en 2 kunnen gastro-enteritis veroorzaken.
2 Herpes simplex virus typen 1 en 2 kunnen infecties van het centrale
zenuwstelsel veroorzaken.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

B
HSV-1 is bovenste delen en HSV-2 is genitaal (maar andersom kan ook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

directe en indirecte herkenning van MHC-klasse-I- en -II-moleculen van de donor
zorgen voor de transplantaatafstotingsreactie.
Welke bewering over de directe herkenning van MHC-klasse-I- en -II-moleculen
is waar?
a Directe herkenning vindt plaats op de donor APC.
b Directe herkenning vindt plaats op de ontvanger APC.
c Directe herkenning vindt plaats op de donor T-lymfocyt.
d Directe herkenning vindt plaats op de ontvanger T-lymfocyt

A

A
de TCR van ontvanger kan vreemd MHC herkennen.
directe herkenning: donor APC
indirect: TCR ontvanger van vreemd HLA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

verschillende aandoeningen zijn:
1 postprimaire tuberculose
2 multiple sclerose
3 psoriasis en granulomen
Welke van deze aandoeningen kunnen als bijwerking voorkomen wanneer een
biological zoals infliximab (anti-TNF) wordt ingezet bij psoriasis en
sarcoïdose?

A

G *=(alle 3)
TNF-a is nodig voor granuloomvorming bij TBC, er moet eerst getest worden op TBC voordat je het mag geven. als je het aan gezonde mensen geeft krijg je mutiple sclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk type ontstekingscellen is vooral aanwezig in een actieve
antistofgemedieerde rejectie?
a B-lymfocyten
b macrofagen
c neutrofiele granulocyten
d T-lymfocyten

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

twee weken na transplantatie, blijkt een patiënt een pneumonie te hebben
ontwikkeld met Legionella spp.
Drie beweringen over de Legionella bacterie zijn;
1 Het kraanwater van het ziekenhuis is mogelijk de bron voor Legionella spp.
2 Legionella spp. is een intracellulair groeiende bacterie en kan dus goed met
penicilline behandeld worden.
3 Legionella spp. is net als een pneumokok een Gram positieve bacterie.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 1
deze bacterie groeit in water. hij vermenigvuldigt zich intracellulair maar niet gevoelig voor bèta-lactam AB en hij is gram negatieve staaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De ziekteactiviteit van reumatoïde artritis (RA) wordt over het algemeen bepaald met
behulp van de DAS28.
Wat is de definitie van lage ziekteactiviteit aan de hand van de DAS28?
a DAS28<2.4
b DAS28<2.6
c DAS28<3.2
d DAS28<3.7

A

< 2,6 is remissie
2,6-3,2 is lage ziekte activitiet\3.2-5.1 is matige ziekte activiteit
> 5.1 is hoge

dus C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Bij welke immunologische factor in het bloed weet je zeker dat er bij een
patiënt sprake is van SLE en niet van een andere ziekte?
a ANA
b Anti-ds DNA
c Anti-Ro
d Anti-Sm

A

A is meer dan 95% maar is screeningstest
B is bij 50-70%
maar D ook wel in 99% van SLE gevallen heeft dat
C wordt ook bij andere ziekten gezien

dus B en D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Drie omgevingsfactoren zijn:
1. voeding
2. stress
3. trauma
Welke van de bovenstaande omgevingsfactoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van auto-immuniteit?

A

allemaal

andere zijn infecties, zonlicht en geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

is er een rol van immuuncomplexen bij het ontstaan van de nierafwijkingen bij M. Wegener (GPA), en zo ja, welke?
A Ja, in de nier worden immuuncomplexen gevormd.
B Ja, circulerende immuuncomplexen slaan neer in de nier.
C Nee, er vindt géén vorming van immuuncomplexen plaats

A

C
G{A is niet een immuuncomplex gerelateerde ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke lagen bevinden zich in de retina?
A fotoreceptorlaag, choriocapillaris en membraan van Bruch
B ganglioncellaag, zenuwvezellaag en lamina cribrosa
C retinale pigmentepitheel, membraan van Descemet en fotoreceptorlaag
D zenuwvezellaag, fotoreceptorlaag en ganglioncellaag

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Uveïtis posterior is een auto-immuunziekte die behandeld moet worden met immuunsuppressie / -modulatie. Een aantal geneesmiddelen
wordt frequent toegepast.
Welk middel wordt niet frequent toegepast?
A adalimumab (anti-TNF)
B colchicine
C methotrexaat
D prednison

A

B

behandeling volgorde uveïtis
1. prednison
2. ciclosporine en methotrexaat
3. adalimumab en infliximab
4. cyclofosfamide

B is voor jicht, C voor RA en granulomateuze ontsteking + chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke klacht staat centraal bij een patiënt met uveïtis posterior?
A fotofobie
B pijn
C rood oog
D visus vermindering

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke twee eiwitten zijn vooral verantwoordelijk voor een stijging van de bezinking?
A albumine en amyloid
B amylase en bradykinine
C ferritine en IgM
D IgG en fibrinogeenPagina 5/17 - GENBA2B2_TEN Ba2B Infectie- en immuunziekten 2019-2020 - 13019.1.3

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Bij welke van de onderstaande ziektebeelden kies je voor flucloxacilline als empirische therapie?
A bacteriële tonsillitis
B cellulitis
C geperforeerde appendicitis
D urineweginfectie

A

cellulitis komt door S. aureus en dat kan je goed behandelen met flucloxacilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welk mechanisme van resistentie is verantwoordelijk voor de resistentie tegen methicilline bij Staphylococcus aureus?
A modificatie/degradatie van het antibioticum door enzymen
B verhoogde aktiviteit van efflux pompen
C verlaagde affiniteit van het antibioticum voor het doeleiwit genaamde de Pencillin Binding Proteins (PBPs)
D verminderde doorlaatbaarheid van de buitenmembraan

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

je bent internist. Een 65-jarige man met in de voorgeschiedenis een dwarslaesie, die een verblijfskatheter heeft, wordt opgenomen met
koorts en koude rillingen. De werkdiagnose is urosepsis vanwege wat vlokkerige urine. Er wordt een urinesediment afgenomen.
Welke van de onderstaande uitslagen bevestigt de werkdiagnose?
A leukocyten negatief, nitriet negatief
B leukocyten negatief, nitriet positief
C leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet negatief
D leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet positief
E Geen van bovenstaande uitslagen kan de werkdiagnose bevestigen

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 20-jarige zwangere vrouw. Je wilt, zoals gebruikelijk is bij zwangeren, screenen op een aantal
infectieziekten.
Welke test vraag je aan voor screening op HIV?
A HIV-combo test
B Immunoblot
C PCR HIV

A

A
er wordt gekeken naar antistoffen tegen HIV en tegen het p24-antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Je bent kinderarts. Je ziet een jongen van 3 jaar die regelmatig last heeft van infecties van de bovenste luchtwegen en darmen. Je vraagt
onderzoek naar immuunglobulinen aan in het laboratorium. Je krijgt de uitslagen terug, maar het laboratorium heeft er per ongeluk de
referentiewaarden van volwassenen bijgegeven. In eerste instantie valt dit je echter niet op.
Bij welk type immuunglobuline levert deze situatie de grootste fout in interpretatie van de gegevens?
A IgA
B IgG
C IgM
D geen van alle

A

A
want IgA in puberteit en IgG 4-8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Patiënten met een common variable immunodeficiency worden behandeld met IgG infusie. Echter zij kunnen ook auto-immuniteit
ontwikkelen.
Wat is de juiste behandelingsstrategie om de auto-immuniteit te behandelen?
A B-cel ablatieve therapie
B beenmergtransplantatie
C IgA therapie
D ketoconazol om de bijnier te remmen

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Anti-tumor necrosis factor (anti-TNF) therapie is zeer succesvol in de behandeling van reumatoïde artritis, psoriasis en de ziekte van Crohn.
Er bestaan ook absolute contra-indicaties voor de behandeling met deze therapie.
Welke inflammatoire ziekte mag niet behandeld worden met anti-TNF therapie?
A Hidradenitis suppurativa
B Multiple sclerose
C Sarcoïdose
D Uveïtis

A

B
anti-TNF gebruik je bij RA, psoriasis en m. crohn.
bij uveïtis werkt het heel goed.
bij SLE en gezonde mensen krijgen hierdoor MS.
MS is verwarrend dus dat antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R. die net een niertransplantatie heeft ondergaan. Ze heeft een
uitgebreide voorgeschiedenis en je vraagt je af of dat invloed heeft op de kans om rejectie te krijgen.
Welke omstandigheid in de voorgeschiedenis van de patiënt verhoogt de kans op rejectie?
A CMV-infectie
B immunologische nierziekte
C myocardinfarct
D zwangerschap

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Je loopt stage op de polikliniek niertransplantatie en mevrouw Z. komt bij jou. Ze heeft 7 maanden geleden een niertransplantatie
ondergaan. Nu heeft ze algehele malaise en koorts. Omdat recent de valganciclovir gestopt is, overweeg je een CMV-infectie.
Welke uitslagen van het routine onderzoek zetten je op het spoor van een CMV-infectie?
A Anemie
B Leucopenie
C Trombopenie

A

B maar slim zegt B en C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Je bent AIOS op de spoedeisende hulp en ziet een patiënt die 3 weken geleden een niertransplantatie heeft ondergaan. De patiënt heeft
een pneumonie.
Met welke van de onderstaande verwekkers moet je rekening houden (denk aan schema Fishman)?
A Cytomegalovirus
B Pneumocystis jirovecii
C Pneumokok
D Strongyloides

A

C
A is > 6 maanden
B en D 1-6 maanden na transplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R., die een niertransplantatie heeft gekregen. Ze gebruikt, naast
middelen voor diabetes en een hoge bloeddruk, acenocoumarol, tacrolimus 2dd 4 mg, prednison 10 mg en mycofenolaat 2dd 1000 mg.
Is de gebruikelijke profylaxe tegen Pneumocystis jirovecii infectie (cotrimoxazol) voor deze vrouw aangewezen en waarom wel
of niet?
A Ja, maar alleen in combinatie met dosisverlaging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel.
B Ja, maar alleen in combinatie met dosisverhoging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel.
C Nee, omdat er een levensbedreigende interactie met acenocoumarol is.
D Nee, omdat er een ernstige interactie met tacrolimus én acenocoumarol is.

A

A
INR is bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Je bent internist. Op jouw afdeling wordt een patiënt behandeld met eculizumab. Je kent dit geneesmiddel niet en zoekt informatie hierover
op in het Farmacotherapeutisch kompas. Je leest dat dit een recombinant gehumaniseerd monoklonaal IgG-antilichaam is dat bindt aan het
humane complementeiwit C5. Hierdoor remt het activering van het terminale complement (Membraan Attack Complex).
Op infecties met welk micro-organisme loopt deze patiënt extra risico?
A Cytomegalovirus
B Meningokok
C Pneumocystis jirovecii
D Pneumokok

A

B
andere antwoorden die goed waren
S. pneumoniae (=pneumokok)
h. influenza
S. aureus
N. meningitidis (=meningokokken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welk ziektebeeld is een voorbeeld van een chronische infectie?
A Pneumococcen pneumonie
B Toxic shock syndroom
C Tuberculose van de lymfklier
D Waterpokken met korstjes op het behaarde hoof

A

C
A bacterie lang aanwezig maar niet langdurige infectie
B door langdurig tampon gebruik dit is een acute ziekte
D ziekte is inactief na infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is de meest voorkomende bacteriële verwekker van een acute osteomyelitis?
A Groep A Streptokok
B Kingella kingae
C Pseudomonas spp.
D Staphylococcus aureus

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke van de volgende symptomen is géén typisch symptoom van spondyloartritis?
A diarree
B oogonsteking
C schilferende huiduitslag
D sicca

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bij welke verdeling van gezwollen gewrichten is er het méést waarschijnlijk sprake van reumatoïde artritis?
A knieën bdz
B MCP2 beide handen
C MCP2, PIP2, DIP2 rechter hand
D rechter enkel, linker pols en linker elleboog

A

B
RA is symmetrisch en komt voor bij PIP, MCP, pols en MTP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Acuut reuma treedt alleen op na infectie met een bepaald type micro-organisme.
Welk micro-organisme is dit?
A Beta hemolytische streptokok groep A
B Mycoplasma pneumoniae
C Staphylococcus aureus

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 43-jarige man met klachten van, sinds twee dagen, plotseling opgetreden pijnloze uitval van het
gezichtsveld superior.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de gezichtsvelduitval bij deze patiënt?
A loslating van de retina (ablatio retinae)
B occlusie van een retinale arterietak
C een glasvochtbloeding
D een troebeling van de cornea

A

B
A: is niet plotseling en geeft pijn
C is plotseling maar meer wazig zien ipv gezichtuitval;
D niet plotseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Een zeer pijnlijke ontsteking van de sclera wordt scleritis genoemd. Deze kan etiologisch zowel een infectieuze als niet-infectieuze oorsprong
hebben. De behandeling van de niet-infectieuze vorm bestaat uit immuunsuppressie; met name glucocorticosteroïden. Scleritis is vaak
moeilijk te behandelen en er bestaan géén of nauwelijks behandelingsprotocollen. Er is recent een biological met succes aan het
therapeutisch arsenaal toegevoegd.
Welke biological is met succes gebruikt als therapie tegen scleritis?
A Ustekinumab
B Rituximab
C Interferon- alpha

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 34-jarige vrouw bij wie eerder de ziekte van Graves is gediagnosticeerd. Patiënte geeft aan dat
zij zwanger is. Je weet dat patiënten met de ziekte van Graves antistoffen tegen de TSH receptor ontwikkelen.
Welke aandoening bij de foetus zou kunnen ontstaan als gevolg van de ziekte van de moeder?
A Schildklier aplasie
B Neonatale hypothyreoidie
C Neonatale hyperthyreoidie
D Multinodulair struma

A

C anti-TSH is een TSH agonist en zorgt dus voor meer productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welk celtype is vooral van belang bij een auto-inflammatoire ziekte?
A mestcel
B T-lymfocyt
C B-lymfocyt
D neutrofiele granulocy

A

D
B en C vooral auto-immuun
A is anafylactisch en allergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Twee beweringen over nitrofurantoïne zijn:
1. Nitrofurantoïne wordt alleen gebruikt bij de behandeling en profylaxe van urineweginfecties.
2. Nitrofurantoïne is ongeschikt voor de behandeling van urineweginfecties met tekenen van weefselinvasie.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Twee eigenschappen van diagnostische testen zijn:
1. hoge specificiteit
2. hoge sensitiviteit
Welk van deze eigenschappen is of welke zijn het meest van belang voor de HIV screening met HIV Combo test?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Patiënten met een common variable immunodeficiency (CVID) worden behandeld met IgG infusie. Zij kunnen echter ook auto-immuniteit
ontwikkelen.
Hoe moet je de auto-immuniteit bij deze patiënten behandelen?
A plasmaferese
B beenmergtransplantatie
C Rituximab

A

C want CD20 en is B-cel probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke van onderstaande immuunsuppressiva geeft osteoporose en spierzwakte als bijwerkingen?
A Tacrolimus
B Mycofenolaat mofetil
C Prednison
D Azathioprine

A

C als in corticosteroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Bij welk van de volgende situaties is de kans op deze bijwerking bij behandeling met glucocorticoïden vooral verhoogd?
A bij een IgG2 gerelateerde auto-immuun pancreatitis
B bij een verhoogde BMI (>30)
C bij gebruik in combinatie met azathioprin

A

B
C is ook maar niet zo hoog als B
A is onzin zonder risicofactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

zijn direct gerelateerd aan het werkingsmechanisme. Patiënten dienen dan ook voor het starten van een biological gecontroleerd te worden
op actieve en latente tuberculose.
Drie behandelingen zijn:
1. anti-TNF
2. anti-interferon gamma
3. anti-IL-12
Welke behandeling zal of welke zullen op basis van het pathofysiologisch perspectief vooral kunnen leiden tot tuberculose

A

ik denk alleen 1 maar antwoord was 1, 2 en 3 maar chat zegt ook alleen 1

3 is bij psoriasis

72
Q

Een patiënt die langdurig wordt behandeld met hoge dosering corticosteroïden loopt risico op het krijgen van infecties.
Drie groepen micro-organismen zijn:
1. bacteriën
2. virussen
3. schimmels
Op welke van de bovenstaande infectieverwekker(s) loopt deze patiënt een verhoogd risico?

A

antwoord 1 en 3 maar lijkt me allemaal

73
Q

Je bent viroloog. Je stuurt feces in voor diagnostiek naar enterovirus middels PCR en elektronenmicroscopie. Middels PCR worden er 1000
kopieën enterovirusgenoom per mL feces aangetoond. Echter, middels elektronenmicroscopie worden geen virale partikels gezien.
Twee uitspraken zijn:
1. De PCR uitslag is fout positief.
2. De elektronenmicroscopie uitslag is fout negatief.
Welke uitspraak is of welke zijn het meest waarschijnlijk?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2

A

alleen 2 want PCR is gevoeliger dan EM

74
Q

Bij een infectie met welk van onderstaande verwekkers is er sprake van een opportunistische infectie?
A Streptococcus pneumoniae
B PJP (Pneumocystis jirovecii)
C Pseudomonas aeruginosa
D VZV (varicella zoster viru

A

B

75
Q

Patiënten met chronische granulomateuze ziekte (CGD) hebben vaker infecties met katalase positieve micro-organismen (te onthouden
aan het acroniem SPACE).
Welke van onderstaande verwekker(s) hoort hier niet bij?
A Streptococcus pneumoniae
B Pseudomonas aeruginosa
C Aspergillus fumigatus
D Candida albicans
E Enterobacteriaceae, zoals b.v. E. coli

A

A
SPACE staat voor:
S - Staphylococcus aureus
P - Pseudomonas aeruginosa
A - Aspergillus species (zoals Aspergillus fumigatus)
C - Candida species (zoals Candida albicans)
E - Enterobacteriaceae (zoals Escherichia coli)

76
Q

Welke van de onderstaande verschijnselen past het best bij het klinisch beeld van reumatoïde artritis?
A asymmetrische oligo-artritis van knie en enkel
B mono-artritis van MTP 1 gewricht
C symmetrische artritis van DIP gewrichten aan de vingers
D symmetrische artritis van PIP gewrichten aan de vinger

A

D
A en B sws fout
C fout omdat dat meer osteolytische artritis is

77
Q

Op jouw spreekuur komt een patiënt van 30 jaar met sinds haar 26ste jaar rugklachten. De rugklachten hebben een inflammatoir karakter.
Met welke van de volgende testen zou de diagnose M. Bechterew gesteld kunnen worden?
A CRP en BSE
B Röntgen SI gewricht
C Röntgen thorax
D HLA-B27

A

B
D is wel vaak aanwezig maar geen diagnostiek erop

78
Q

Een patiënt met een transplantaatnier heeft een hyperacute afstoting.
Welke van de volgende behandelingen is nu noodzakelijk?
A Nefrectomie
B Methylprednisolon
C Alemtuzumab

A

A
in hyperacuut en chronische sitautie is antwoord A
acuut met antistof is plasmaferese en met T-cel prednison

79
Q

infectie kan een rol spelen bij het doorbreken van tolerantie en het ontstaan van auto-immuunziekten.
Welk micro-organisme is meest waarschijnlijk betrokken bij het doorbreken van tolerantie via polyclonale activatie van B-
lymfocyten?
A Campylobacter jejuni
B Hepatitis B virus (HBV)
C Epstein-Barr virus (EBV)
D Staphylococcus aureus

A

C

80
Q

Je bent oogarts en behandelt een kind met ophthalmia neonatorum conjunctivitis.
Welke van de volgende beweringen over ophthalmia neonatorum conjunctivitis is juist?
A Deze aandoening kan met antibiotische oogdruppels behandeld worden.
B Conjunctivitis door gonokokken (Neisseria gonorrhoeae) manifesteert zich binnen een week na geboorte.
C Chlamydia trachomatis is een zeldzame verwekker van conjunctivitis.
D Chamydia trachomatis conjunctivitis verloopt traag en hoeft niet behandeld te worden

A

B
H. influenza, s. pnuemonia en S. aureus zorgen binnen 24 uur voor infectie
N. gonorrhoeae binnen 1-2 dagen na geboorte
chlamydia is 5-19 dagen

81
Q

Je bent oogarts. Je ziet een 23-jarige patiënt met een pijnlijk en rood linkeroog. De maximale visus van het linkeroog is 0.5. Bij het
oogheelkundig onderzoek zie je cellen in de voorste oogkamer, synechiae posterior en cystoid macula oedeem. Je stelt de diagnose uveitis.
Welke vorm van uveitis is dit?
A uveitis anterior
B intermediaire uveitis
C uveitis posterior
D panuveitis

A

anterior: iris, voorste oogkamer en corpus ciliaire (pijn en visusverlies)
intermaediair: perifere retina, glasachtig lichaam -> pijnloos
posterior: netvlies, choroïd (vaatvlies) en soms n. opticus -> pijnloos vaker visusverlies
dus A

82
Q

oor een eerste screening op aanwezigheid van antinucleaire antistoffen bij een patiënt met klachten die bij een systemische auto-
immuunziekte passen, wordt de ??? gebruikt. Dit is een kwalitatieve bepaling. Deze bepaling heeft
een ??? specificiteit en een ??? sensitiviteit.

keuze: hoog/laag/ELISA/IF/kwalitatief/kwantitatief

A
  1. IF
  2. kwalitatief
  3. lage
  4. hoge
83
Q

Welke van de onderstaande opties past niet bij een uveïtis op basis van sarcoïdose?
A granulomateuze uveïtis
B panuveïtis
C uveïtis anterior
D transilluminatie van iris

A

D
sarcoïdose kan alle vormen van uveïtis veroorzake!

84
Q

wie geef je welke AB
1. een 20-jarige vrouw met dysurie en pijn in de onderbuik; er is geen koorts en er zijn geen tekenen van
pyelonefritis
2. een 78-jarige man met een Staphylococcus aureus bacteriemie
3. een 55-jarige vrouw met een urosepsis door Escherichia coli
4. een 10-jarige jongen met een geperforeerde appendicitis

A
  1. nitrofurantoine
  2. flucloxacilline
  3. ciprofloxacine (bij enterobacterie,
  4. cerfuroxim + metronidazol (zol voor breder spectrum en cerfuroxim is S.aureus, streptococcus en entero zonder ESBL)
85
Q

je bent huisarts en krijg een patiënt op het spreekuur met een genitale zweer.
Welke ziekteverwekker verwacht je niet als oorzaak?
A Chlamydia trachomatis
B Herpes simplex virus
C Neisseria gonorrhoea
D Treponema pallidum

A

C heeft geen zweren
A heeft veel serotypen waarvan L1,L2 en L3 ulcus geven

86
Q

De diagnose van HIV infectie kan vastgesteld worden via HIV Combo en Immunoblot testen. Echter, deze twee testen hebben verschillende
eigenschappen
de testen: HIV combo en immunoblot
geef gebruik en eigenschap

A
  1. HIV combo voor screening en eigenschap: hoge sensitiviteit
  2. immunoblot: confirmatie -> hoge specificiteit
87
Q

Wat is de belangrijkste reden van de hoge incidentie van urineweginfecties bij oudere mannen?
A verminderde blaascontractie
B slecht functionerende afsluiting tussen de blaas en de urethra
C kolonisatie van de urethra
D obstructie van de urethra

A

D denk aan een vergrote prostaat

88
Q

Een mannelijke patiënt van 23 jaar wordt behandeld met intensieve chemotherapie. Hij blijkt een ernstige leukopenie te hebben.
Waar is hier waarschijnlijk sprake van, een afwijking in het adaptieve of innate immuunsysteem?
A adaptief
B innate
C adaptief en innate
D een onderliggende genetische afwijking is hier uitgesloten

A

C
neutropenie is een teken van innate afweer. maar B- en T- lymfocyten nemen ook af waardoor het beide is

89
Q

Common Variable Immune Deficiency (CVID) is een primaire immuundeficientie (PID).
Welk van onderstaande verschijnselen is geen uiting van CVID?
A verhoogd risico op luchtweginfecties
B auto-immuun hemolytische anemie
C verhoogd risico op huidinfecties
D hematologische maligniteit (lymfoom)

A

C

90
Q

Geef bij elk van de onderstaande beweringen over erythema multiforme aan of deze juist of niet juist is.
De oorzaak van erythema multiforme is bekend in > 90% van gevallen.
Het gebruik van penicilline kan leiden tot erythema multiforme.
Erythema multiforme kan een resultaat zijn van vaccinatie met bacille Calmette-Guérin (BCG) vaccin
juist of onjuist

A
  1. niet juist
    2 juist
    3 juist
91
Q

Welk van de onderstaande verwerkkers kan een virale seksueel overdraagbare aandoening (SOA) veroorzaken?
A HIV-1
B Chlamydia trachomatis
C Neisseria gonorrhoeae
D Haemophilus ducreyi

A

A is enige virus

92
Q

Je wordt gevraagd te assisteren bij een niertransplantatie. Tijdens de operatie vraagt de chirurg: ‘Op welk vat zullen we de nier
aansluiten?’.
Op welk van de onderstaande vaten wordt een niertransplantaat aangesloten?
A a. renalis
B a. inguinalis
C a. femoralis
D a. iliaca

A

D

93
Q

in het tweede tijdvak na transplantatie (volgens Fishman) komen met name infecties door intracellulaire micro-organismen voor.
Wat is hiervoor de juiste verklaring?
A De lymfocyten functioneren slecht in deze periode en lymfocyten zijn nodig voor de afweer tegen intracellulaire infecties.
B De neutrofiele granulocyten functioneren slecht in deze periode en granulocyten zijn nodig voor de afweer tegen intracellulaire
infecties.
C De lymfocyten en neutrofiele granulocyten functioneren slecht in deze periode en beide zijn nodig voor de afweer tegen
intracellulaire infecties.
D De lymfocyten, neutrofiele granulocyten en eosinofiele granulocyten functioneren slecht in deze periode en alle drie zijn nodig
voor de afweer tegen intracellulaire infecties

A

A

94
Q

Immuunsuppressieve middelen kunnen de humorale en cellulaire responsen na vaccinatie met/via het S-proteïne van SARS-CoV2 ernstig
verminderen.
Welk middel remt deze responsen bij uitstek?
A rituximab
B mycofenylaat
C anti-TNF

A

B
A is een anti-CD20 (humorale afweer)
B humoraal en cellulair
C cellulair

95
Q

je bent AIOS interne geneeskunde en ziet vier patiënten met een onderliggende immuunstoornis (cellulair of humoraal) en bijbehorende
infectie.
1. Patiënt 1: 50-jarige man met Pneumocystis jirovecii pneumonie
(PJP/PCP)
2. Patiënt 2: 60-jarige vrouw met multipel myeloom en pneumonie Humorale Immuunstoornis
3. Patiënt 3: 15-jarige jongen met recidief meningokokken sepsis
3. Patiënt 4: 40-jarige vrouw met Candida ophthalmitis 10 dagen na
chemotherapie vanwege leukemie

A

1 en 4 cellulair
2 en 3 humoraal
1. is een gist en T-cel probleem
2. afwijkende plasmacellen dus humoraal
3. bacterie dus humoraal
4. neutropenie en dan krijg je cellulaire reactie

96
Q

met welke middelen moet een steroïden-resistente rejectie (dus een rejectie die niet reageert op methylprednisolon)
worden behandeld?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist
A rituximab
B alemtuzumab
C oraal steroïden
D IVIG
E ATG

A

B en E dit is beide 2e lijn van rejectie

97
Q

Op de Spoedeisende Hulp (SEH) komt een niertransplantatiepatiënt van 57 jaar oud die tacrolimus en mycofenolaat mofetil gebruikt. Hij
heeft last van heftige diarree. Vorige maand is hij behandeld voor afstoting en hij is net terug van vakantie uit Marokko. Het laboratorium
onderzoek toont een milde leukopenie en lichte leverenzymstoornissen.
De diarree bij de patiënt kan verschillende infectieuze oorzaken hebben, maar welke diagnose staat duidelijk bovenaan?
A Hepatitis E virus
B Hepatitis B virus
C Epstein-Barr virus (EBV)
D Cytomegalovirus (CMV)
E Salmonella spp

A

D
heftige diarree, milde leukopenie en leverenzymstoornissen passen bij CMV

98
Q

Welk reumatologisch ziektebeeld komt op kinderleeftijd frequent voor en is geassocieerd met een positieve ANF (=ANA)?
A juveniele idiopathische arteritis (JIA): oligoarticulaire vorm
B ziekte van Sjögren
C juveniele idiopathische arteritis (JIA): systemische vorm
D syndroom van Reiter

A

A
C heeft in de ochtend geen koorts en avond wel
A heeft <5 gewrichten ontstoken, komt vaak voor
D is artritis, urethritis en conjunctivitis (vorm van reactieve artritis)
B vrouwen oudere leeftijd

99
Q

Je bent oogarts. Je ziet een 35-jarige man bij wie de diagnose recidief uveïtis anterior is gesteld. Je wilt onderzoek doen naar de
onderliggende oorzaak ervan.
Welke diagnostiek moet je in elk geval inzetten bij deze patiënt?
A Reumafactoren, ANCA, X-thorax, oogvochtpunctie, OCT
B X-thorax, oogvochtpunctie, OCT, Lues serologie, HLA-B27
C HLA-B27, Lues serologie, Quantiferon, X-thorax, s-IL-2R
D OCT, Quantiferon, ANCA, sIL-2R, Rheumafactoren

A

C
HLA-B27 voor Bechterew, Lues kan altijd voorkomen, Quantiferon voor TBC, X-thorax voor sacoïdose en s-IL-2r voor sarcoïdose
oogpunctie is fout dat doe je niet bij anterior, ANCA is nierziekte en RF niks mee te maken

100
Q

Je bent internist. Je ziet op je spreekuur een 27-jarige patiënte met een allergische aandoening. Je gaat haar behandelen met een
biological.
Wat is de meest aangewezen biological?
A infliximab (anti-TNF)
B mepolizumab (anti-IL5)
C secukinumab (anti-IL17)
D tofacitinib (JAK inhibitor

A

B want allergie is Th2 cel en dit zorgt via IL-4, IL-5 en IL-13 voor allergische reactie
C niet want IL-17 is inflammatie, auto-immuunziekte

101
Q

Door welke deel van het oog wordt het kamerwater afgevoerd?
A kanaal van schlemm
B traanbuis
C iris
D corpus ciliare

A

A
D produceert het
B is traanwater en niet traankamer

102
Q

Je bent huisarts. Je ziet op je spreekuur een niet zieke 45-jarige man in verband met zwelling van zijn ooglid aan de rechterkant sinds een
paar dagen. Je ziet zwelling van het bovenste ooglid en je palpeert een subcutane zwelling los van de huid. De conjunctiva is blank zonder
uitvloed. Het oog heeft normaal zicht. De oogbewegingen zijn in alle richtingen onbeperkt.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A chalazion
B virale conjunctivitis
C post-septale cellulitis orbitae
D dacryocystitis

A

A juist dit is een pijnloze verstopping van de kliertjes van Meiboom

103
Q

erschillende mechanismen die kunnen leiden tot het ontstaan van auto-immuunziekten zijn:
1. moleculaire mimicry
2. ontstaan van neoantigenen
3. afwezigheid van regulatoire T-cellen
4. vrijkomen van afgeschermde autoantigenen
5. mede-activatie van autoreactieve lymfocyten tijdens infectie
Geef van de onderstaande twee situaties aan welk van de hierboven genoemde mechanismen naar alle waarschijnlijkheid de
oorzaak zal zijn van het ontstaan van de auto-immuunaandoening.
Vul in onderstaande tekst de ontbrekende woorden in:
Het ontstaan van een auto-immuunaandoening in beide ogen na een trauma aan het rechteroog ???
Het ontstaan van Guillain Barré syndroom na het eten van niet-gare kip ???

A
  1. vrijkomen van afgeschermde autoantigenen
  2. moleculaire mimicry (hierbij past guillan barre)
104
Q

Je bent internist. Je ziet op je spreekuur een 55-jarige man bij wie familiaire mediterrane koorts (FMF) is vastgesteld. In de behandeling hou
je rekening met de preventie van het krijgen van aanvallen bij de patiënt.
Wat is de meest aangewezen behandeling?
A NSAID’s
B prednison
C colchicine
D Anti-IL-1

A

C FMF is MEFV-gen mutatie hierdoor wordt al het pro-IL-1b omgezet naar actieve vorm
de behandeling is colchicine en als dit niet werkt dan prednison en anti-IL-1

colchicine voor jict en FMF

105
Q

je bent internist. Je ziet een 30-jarige vrouw omdat bij haar een hypothyreoïdie is geconstateerd. Vermoedelijk heeft ze de ziekte van
Hashimoto.
Welke antistoffen zijn bij de ziekte van Hashimoto in een merendeel van de patiënten aantoonbaar?
JUIST/ ONJUIST
Thyroïd Peroxidase (TPO) antistoffen
Thyroglobuline (TG) antistoffen
Thyroïd-Stimulerend Hormoon (TSH) receptor antistoffen

A

TPO juist, TG juist en TSH onjuist

Graves: TSH, TPO en Tg
hashimoto: Tg, TPO
DM-I: ICA (GAD + IA2) en insuline
Addison: 21-OH

106
Q

Je bent kaakchirurg. Je ziet een patiënt met een wortelabces. De kies wordt getrokken en de patiënt moet antibiotica mee naar huis krijgen.
Welk antibioticum schrijf je voor?
A amoxicilline
B ciprofloxacine
C meropenem
D vancomycin

A

A

107
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 45-jarige vrouw bij wie je je een urineweginfectie vermoedt . Je wil in afwachting van de kweek
een oraal antibioticum voorschrijven. De patiënte is allergisch voor nitrofurantoïne.
Welke antibioticum is meest geschikt?
A meropenem
B flucloxacilline
C ciprofloxacine
D vancomycine

A

C
meropenem alleen bij bekende resistentie

108
Q

je bent kinderarts en ziet een kind met symptomen van chorioretinitis/oogafwijkingen, hepatitis en hydrocephalus.
Welke van de onderstaande congenitale ziekteverwekkers is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze symptomen?
A Cytomegalovirus (CMV)
B Rubella virus
C Toxoplasma gondii
D Treponema palidum

A

chorioretinitis en hydroceohalus is typisch voor C

109
Q

Je bent geriater en ziet een oudere dame van 80 jaar. Om een immuunrisicoprofiel op te stellen bij de patiënte vraag je bij het laboratorium
testen aan. Na een week kijk je naar de uitslagen van de testen die het laboratorium voor je heeft uitgevoerd. Er blijkt meer te zijn
uitgevoerd dan je had aangevraagd.
Welk testresultaat kun je niet gebruiken om het immuunrisicoprofiel op te stellen?
A toename van autoantistoffen
B toename van aantal CD8+ T lymfocyten
C toename van pro-inflammatoire cytokinen

A

A
addaptief risicoprofiel: B neemt idd toe, CD4/8 ratio <1, CMV serologie, C klopt ook.

innate: verminderde activiteit van neutrofielen en NK-cellen; TLR dysregulatie

110
Q

Een vrouwelijke patiënt van 23 jaar blijkt een ernstige granulopenie te hebben. Beenmerg analyse toont een verhoogde granulopoëse, in
het bloed worden antistoffen aangetoond tegen granulocyten.
Is hier sprake van een primaire afwijking in het adaptieve of innate immuunsysteem
A adaptief
B innate
C adaptief en innate

A

A
granulocyten zitten in het innate immuunsysteem. maar er zijn ANTISTOFFEN geproduceerd tegen granulocyten

111
Q

Welke infectie wordt niet door een pneumokok (Streptococcus pneumoniae) veroorzaakt?
A sinusitis
B septische artritis
C otitis media
D gastroenteritis

A

D
naast ABC kan het ook voor endocarditis zorgen, meningitis, osteomyeolitis, peritonitis, pleura empyeem

112
Q

Patiënten met een ernstige granulocytopenie of granulocyten-dysfunctiestoornis zijn gevoelig voor het ontwikkelen van infecties.
Welk van de volgende infecties komt vaak voor bij deze patiënten?
A herpes zoster
B stafylokokken infecties
C tuberculose
D recidiverende herpes simplex infecties

A

stoornissen in granulocyten liggen in bacteriën, schimmels en gisten. virussen dus uitgesloten. C is bij T-cel deficiëntie dis B is bacterie en goede antwoord

113
Q

CMV-IgG positiviteit komt bij meer dan de helft van de Nederlandse bevolking voor. Het immuunsysteem voorkomt een endogene reïnfectie.
Welk van de volgende componenten van het immuunsysteem speelt de meest belangrijke rol bij het voorkomen van een
endogene re-infectie?
A complement
B CMV-IgG
C CD8-positieve T-lymfocyten
D CMV-IgM

A

C
er is verhoogd risico op CMV bij T-cel depleterende therapie.
A complement is pneumonia, meningokok, aureus en influenzae

114
Q

Welke twee van de onderstaande oorzaken zitten in de top drie van belangrijkste oorzaken van koorts na transplantatie?
A infectie
B maligniteit
C afstoting
D autoimmuunstoornis
E geneesmiddeleninteractie
F trauma door operatie

A

C en E

115
Q

Bij een antistof gemedieerde rejectie horen typische afwijkingen in het biopt.
Wat zijn twee typische afwijkingen bij antistofgemedieerde rejectie?
A glomerulitis
B tubulitis
C hyalinose
D depositie van C4d
E interstitieel infiltraat
F vasculitis

A

A en D

116
Q

Je loopt stage op de polikliniek nierziekten en bij jou komt een mevrouw die 5 maanden geleden een niertransplantatie heeft ondergaan
vanwege refluxnefropathie. Ze heeft recidiverende urineweginfecties gehad na niertransplantatie.
Welke drie factoren spelen een rol bij deze recidiverende urineweginfecties?
A diabetes mellitus
B leeftijd
C frequente diarree
D vrouwelijk geslacht
E levende donor niertransplantati

A

A, C en D

117
Q

Als AIOS interne zie je een 40-jarige man op de poli met papels op het voorhoofd. De kweek van het biopt laat groei van cryptococcen zien.
Welk deel van het immuunsysteem is bij deze patiënt gestoord?
A cellulaire afweer, acquired (specifiek)
B humorale afweer, innate (niet specifiek)
C cellulaire afweer, innate (niet specifiek)
D humorale afweer, acquired (specifiek

A

A
cryptococcen is een schimmelinfectie en worden bestreden door Th17-cellen en dat is cellulair en specifiek

118
Q

Je bent reumatoloog. Je ziet een 63-jarige patiënt met symptomen van artritis psoriatica.
Bij welke twee van de onderstaande ziekte kenmerken is behandeling met een NSAID een goede optie?
A psoriasis
B enthesitis
C spondylitis
D uretritis

A

B en C
A werkt niet met prednison
D wordt weinig gezien

119
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker die een uveïtis posterior kan geven bij een patiënt met AIDS?
A HSV
B VZV
C CMV
D Toxoplasma gondii

A

C
D is als het niet immuungecompromiteerd is

120
Q

Een urosepsis wordt empirisch behandeld met cefuroxim en eenmalig gentamicine.
Aan welke twee voorwaarden moet worden voldaan om over te kunnen gaan op orale therapie?
A De patiënt moet klaar zijn om huiswaarts te gaan.
B De verwekker moet gevoelig zijn voor het te geven antibioticum.
C De patiënt moet klinisch verbeterd zijn.
D Het CRP moet gedaald zijn tot de helft van de waarde bij opname

A

B en C

121
Q

Je bent geriater. Een 78-jarige dementerende vrouw is opgenomen met koorts zonder duidelijk focus. Een goede anamnese was niet
mogelijk. Bij lichamelijk onderzoek werd een verwarde, zieke vrouw gezien. Ze kreunde wat bij palpatie van de onderbuik. Op de SEH zijn
bloedkweken, een urinesediment en een urinekweek afgenomen. In het sediment werden veel leuko’s gezien; het nitriet was positief.
Na 24 uur opname word je gebeld door de arts-microbioloog: er is 1 flesje van de bloedkweek positief met stafylokokken. De urinekweek
staat nog in, er is nog geen uitslag bekend.
Hoe waarschijnlijk is het dat er in deze casus sprake is van een urosepsis?
A Zeer waarschijnlijk, gezien de bloedkweek met stafylokokken.
B Zeer waarschijnlijk, gezien het urinesediment.
C Onwaarschijnlijk, gezien de bloedkweek met stafylokokken.
D Onwaarschijnlijk, gezien het urinesediment

A

B
want urosepsis door verward, koorts en pijn maar staphyloccen zit op de huid en is dus waarschijnlijk een contaminatie

122
Q

Drie ziekteverwekkers geassocieerd met congenitale infecties zijn:
1. Cytomegalovirus (congenitale CMV)
2. Herpes simplex virus (herpes neonatorum)
3. Treponema pallidum (congenitale lues)
Drie mogelijke behandelingen voor deze infecties zijn:
1. aciclovir
2. ganciclovir
3. penicilline
Welke juiste behandeling behoort bij de juiste ziekteverwekker?

A

CMV met 2
Herpes met 1
treponema met 3

treponema is een bacterie dus di met penicelline

123
Q

Waar hebben patiënten met een chronisch ernstige granulopenie last van?
A herpes simplex type 1 infectie
B stafylokokkeninfectie
C meningokokkeninfectie
D cytomegalovirus (CMV) infectie

A

B
A en D worden door T-cellen gedaan
C is een gekapselde bacterie en wordt door complement, fagocyten en Ig

124
Q

Een kind van 11 jaar heeft lymfadenopathie ten gevolge van een recidiverende Epstein-Barr virusinfectie.
Waar in het immuunsysteem verwacht je als arts een defect?
A complement
B IgG
C T-lymfocyten
D B-lymfocyten

A

EBV infecteert B-cellen maar dan moeten T-cellen reageren om ze te doden en bij immuungecompromiteerde gebeurt dit niet en dus een fout in T-cellen
C

125
Q

Je bent internist en krijgt via een collega een 35-jarige man verwezen, die recent gediagnosticeerd werd met Common Variable Immune
Deficiency (CVID), op basis van een verlaagd immuunglobuline G, verlaagd immuunglobuline A, en veelvuldige infecties (voornamelijk van
de luchtwegen) waarbij hij in de afgelopen 3 jaar
4 keer werd opgenomen in het ziekenhuis vanwege een pneumonie. Op een recente CT-scan van de longen, gemaakt op verzoek van de
longarts, worden bronchiëctasien gezien in de rechter onderkwab.
Hieronder staat een lijst van mogelijke behandelingen.
A. Antibiotica on demand; start antibiotische behandeling in geval van een herhaling van luchtweginfectie
B. Onderhoudsbehandeling antibiotica
C. Immuunglobuline suppletie therapie
Welke behandeling(en) stel je voor aan deze patiënt?

A

je doet eerst B en C en als je dan infectieuze problemen hebt onder deze behandeling dan ook A

antwoord: A, B en C

126
Q

Naast primaire immuundeficiënties (PID) bestaan ook secundaire immuundeficiënties. Dit zijn verworven immuundeficiënties en deze komen
veel vaker voor dan PID. Hieronder staat een lijst van ziekteverwekkers die mogelijk geassocieerd zijn met verworven immuundeficiënties.
Welke van deze ziekteverwekkers is geen mogelijke oorzaak van verworven immuundeficiënties?
A cytomegalovirus (CMV)
B Epstein-Barr virus (EBV)
C herpes simplex virus (HSV)
D human immunodeficiency virus (HIV)

A

C

127
Q

e bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende Hulp. Je ziet een 57-jarige niertransplantatiepatiënt die tacrolimus en mycofenolaat
mofetil gebruikt. Hij heeft last van heftige diarree. Vorige maand is hij behandeld voor afstoting en hij is net terug van vakantie uit Marokko.
Het laboratorium onderzoek toont een milde leukopenie en lichte leverenzymstoornissen. De diarree kan verschillende infectieuze oorzaken
hebben.
Welke diagnose is meest waarschijnlijk?
A hepatitis E
B hepatitis B
C EBV
D CMV
E Salmonella spp

A

D

128
Q

Je bent nefroloog en komt bij een acuut zieke niertransplantatie patiënt die al 3 dagen koorts heeft en zijn medicatie niet heeft kunnen
innemen door braken en diarree. Zijn transplantatie is 2 jaar geleden uitgevoerd. De transplantaatnierfunctie is nu gehalveerd.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de acute nierinsufficiëntie?
A acute afstoting
B tubulus necrose
C glomerulonefritis
D ureter stenose

A

C

129
Q

e bent internist. Een 23-jarige vrouw wordt voor de 3e keer sinds 3 jaar opgenomen i.v.m. een pneumokokken pneumonie.
Je vermoedt dat er sprake is van een afweerstoornis.
Welke afweerstoornis is meest waarschijnlijk gezien de longontstekingen?
A complement tekort of granulocytopenie
B immuunglobuline tekort of HIV
C splenectomie of eosinofilie
D M. Kahler of tbc

A

B
belangrijkste waren, splenectomie, Ig tekort en complement te kort. granulocytenpenie en eosinofilie komt na 3 jaar niet meer voor

130
Q

Wat is de meest waarschijnlijke verwekker van septische artritis bij kinderen?
A Staphylococcus aureus
B Neisseria gonorrhoea
C Haemophilus influenzae
D Mycobacterium tuberculosis

A

A

131
Q

Reactieve artritis is een gewrichtsontsteking als reactie op een infectie.
Wat is de eerste behandeling van reactieve artritis?
A Prednison
B NSAID
C Paracetamol
D Sulfasalazine

A

B
bij RA geef je NSAID maar dit werkt niet voor de artritis. er kan lokaal prednison gegeven worden. en bij chronische aandoening D of methotrexaat

132
Q

welke bacterie is niet een waarschijnlijke verwekker van reactieve artritis?
A Chlamydia trachomatis
B ParvoB19
C Staphylococcus epidermidis
D Salmonella spp

A

C
reactieve artritis ontstaat vaak na darm of UWI

133
Q

Welke van de onderstaande stellingen over glomerulonefritis bij SLE is of welke zijn niet juist?
1. De antistoffen bij SLE zijn gericht tegen de basaalmembraan.
2. De neergeslagen immuuncomplexen bevatten vooral IgA

A

SLE = lupus
er zijn atilichamen tegen ANA.
ziekte afhankelijk van waar het neer slaat en IgA, IgG en IgM kunnen neerslaan dus

allebei onjuist

134
Q

yfilis is een SOA die verschillende stadia kent.
Welke stelling over de verschillende stadia van syfilis is juist?
A In het eerste stadium kan de spirocheet zichtbaar gemaakt worden middels donkerveld microscopie.
B Het tweede stadium, de rash, is een allergische reactie op non-treponemale antigenen.
C In het derde stadium staat een klinisch beeld veroorzaakt door reactieve T-cellen op de voorgrond.
D Het vierde stadium wordt gekenmerkt door gummata

A

A

135
Q

Een patiënt wordt behandeld met anti-IL17 therapie.
Op welke van de onderstaande pathogenen heeft deze patiënt een verhoogd infectierisico?
A pneumokokken
B candida
C norovirus
D Mycobacterium tuberculosis

A

Candida want Th17 stimuleert neutrofielen en die moeten schimmels opruimen.

A en D zijn bacteriën

136
Q

Geef bij elk van de onderstaande laboratoriumonderzoeken aan of deze gebruikt kunnen worden om de diagnose syfilis te
kunnen stellen.
1. kweek van een laesie
2. microscopie van direct preparaat van een laesie
3. serologie op bloed

A

1 lues kan je niet kweken (niet gebruikt)
2. kan maar wordt niet vaak gedaan (wel)
3 is gouden standaard (wel)

137
Q

Zowel humorale als cellulaire immuunreacties zijn betrokken bij de verschillende typen afstotingsreacties na allogene transplantatie.
Bij welk type afstotingsreactie spelen gepreformeerde allo-antistoffen een dominante rol?
A hyperacute afstoting
B acute cellulaire afstoting
C acute humorale afstoting
D chronische afstoting

A

A
onthouden gwn

138
Q

je bent dienstdoende arts op de afdeling SEH. Je ziet een 54-jarige vrouw die haar arm heeft gebroken bij een lichte val. De vrouw heeft
twee jaar geleden een niertransplantatie ondergaan en gebruikt sindsdien een aantal medicijnen.
Welke van de onderstaande medicijnen hebben meest waarschijnlijk de val van deze patiënte veroorzaakt?
A prednison
B amlodipine
C tacrolimus
D furosemide

A

medicatie die voor duizeligheid zorgen:
B en D
en D dan door de hypotensie

139
Q

de pathogenese van graft-versus-host ziekte (GVHD) verloopt als een meerstappenproces.
Zet de onderstaande stappen in de juiste volgorde.
1. toename van weefselschade door o.a. cytotoxische T cellen, NK cellen en inflammatoire cytokine
2. weefselschade door de conditionering
3. activatie van antigeen presenterende cellen van de patiënt
4 activatie van donor T-lymfocyten met als gevolg cytokineproductie
5 presentatie van antigenen door antigeen presenterende cellen aan donor T-lymfocyten

A

weefselschade -> activatie APC -> presentatie -> activatie cytokineproductie -> toename weefselschade

140
Q

Janus kinase (JAK) inhibitors worden gebruikt in de behandeling van psoriasis, reumatoïde artritis, en lupus erythematosus.
Wat is een belangrijke bijwerking van deze nieuwe groep immuunsuppressieve middelen?
A het optreden van granulomen
B herpes simplex infecties
C granulocytose
D scherpe daling van cholesterol in het bloed

A

B maar vervallen

141
Q

e bent AIOS Interne Geneeskunde. Op jouw afdeling liggen 4 patiënten met een infectieziekte. De leeftijd van de patiënten en de
verwekkers van de infecties bij deze patiënten zijn:
1. 20-jarige vrouw met derde pneumokokken pneumonie in de laatste 2 jaar.
2. 40-jarige man met een toxoplasmosis cerebri
3. 50-jarige man met een pyelonefritis door Escherichia coli
4. 60-jarige vrouw met Clostridium difficile gastritis
Bij welke van deze vier patiënten is een cellulaire immuundeficiëntie de meest waarschijnlijke verklaring voor de infectie?

A

2
cellulair is opportunistische infectie en dis is toxoplasmose

142
Q

Je bent huisarts op je spreekuur komt een 45-jarige man met een acute ontsteking van zijn knie. De knie doet veel pijn en is rood en
gezwollen. De andere gewrichten zijn normaal.
Welke twee diagnoses passen het best bij deze beschrijving?
A jicht
B artrose
C septische artritis
D reumatoïde artritis

A

mono = septische artritis, jicht en pseudojicht dus A en C
oligo = SpA, SLE, gonokokken, sarcoïdose
poly = RA, viraal en artrose

143
Q

Je bent arts op de Spoedeisende Hulp. Een 4-jarige jongen presenteert zich met een blanco voorgeschiedenis. Sinds drie dagen heeft hij
koorts (tot 38.5 C) en een artritis van linkerknie en linkerenkel. Aanvullend laboratoriumonderzoek laat onder andere een CRP zien van 8
mg/l (normaalwaarde 0 tot 9 mg/l). X-linkerknie en X-linkerenkel zijn niet afwijkend. Een Gram-preparaat van het synoviaal vocht van de
rechterknie laat geen micro-organismen zien. Je concludeert dat een septische artritis zeer onwaarschijnlijk is.
Welk gegeven pleit inderdaad het meest tegen een septische artritis?
A het normale CRP
B de normale röntgenfoto’s
C het negatieve Gram-preparaat
D het feit dat er sprake is van een artritis in meerdere gewrichten

A

A
- vrijwel altijd bacterieel
- mono-articulair
- ontstekingsparameters zijn verhoogd
C hoort negatief
D moet mono zijn
B schade ontstaat later

144
Q

Je bent huisarts en een man van 34 jaar komt op je spreekuur. Je kent hem met psoriasis, hoge bloeddruk en depressieve klachten. Hij
heeft sinds 4 weken pijn aan zijn rechtervoet. Hij kan zijn schoenen niet meer aan, omdat ze te strak zitten. Bij lichamelijk onderzoek van de
voet zie je 2 worst-vormig gezwollen tenen.
Onder verdenking van welke diagnose(s) verwijst u hem naar de reumatoloog?
A axiale spondyloartritis
B reumatoïde artritis
C artritis psoriatica
D reactieve artritis

A

C
spondylartropathieën worden gekenmerkt door enthetisis, dactelytis en spondylitis

145
Q

e bent kinderarts. Op jouw polikliniek zie je een 8-jarige meisje met piekende koorts en gewrichtsklachten. Haar moeder vermeldt dat zij bij
een koortsaanval ook roze vlekjes op de huid heeft. Bij lichamelijk onderzoek zie je een meisje met een blanke huidskleur dat matig ziek en
bleek is. Zij heeft een artritis van de rechterelleboog en beide polsen, een zalmroze vlekkig erytheem op de borst en een T= 38.7 C. Je laat
aanvullende diagnostiek verrichten.
Het bloedbeeld laat een milde anemie zien met verhoogde leukocyten en trombocyten. Ferritine is 5750 ug/L (sterk verhoogd) en ANF (ANA)
is negatief. Herhaalde bloedkweken zijn negatief.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A SLE
B juveniele idiopatische artritis (JIA) systemische vorm
C juveniele idiopatische artritis (JIA) oligoarticulaire vorm
D acuut reuma

A

B
A is bij 10-14
B systemisch heeft in ochtend geen koort avond wel ook is ferritine sterk verhoogd
C geen koorts <5 gewrichten ontstoken en geen adnere organen betrokken dus ook geen huidafwijking
D

146
Q

elke van de volgende bacteriën is geen bekende verwekker van een reactieve artritis?
A Chlamydia trachomatis
B Proteus mirabilis
C Yersinia enterocolitica
D Shigella flexneri

A

RA is na UWI of darminfectie dus C en D fout en urogenitaal is chlam dus antwoord

B

147
Q

De behandeling van morbus Crohn is de laatste jaren sterk verbeterd door de introductie van biologicals.
Welke van de volgende beweringen met betrekking tot de behandeling van morbus Crohn is/zijn juist?
A etanercept, een circulerende TNF-receptor, is zeer effectief in de behandeling
B anti-IL1 is een nieuwe effectieve behandeling
C vorming van neutraliserende antistoffen tegen biologicals beperken de behandelingseffectiviteit

A

C
Crohn wordt wel behandelt met TNF-a

148
Q

je bent internist en je wordt door de oogarts gevraagd om de systemische behandeling van een posterieure uveitis bij een patiënt met
sarcoïdose te starten.
Welk middel zal jouw voorkeur hebben?
A Colchicine
B Hydrochloroquinine
C Methotrexaat
D Mycophenolaat Mofetil

A

C

normale behandeling uveïtis:
- prednizon
2. methotrexaat …

149
Q

Welk van de volgende risicofactoren is belangrijk voor het krijgen van een bacterieel ulcus corneae?
A gebruik van zachte contactlenzen
B gebruik van harde contactlenzen
C gebruik van daglenzen
D gebruik van contactlensvloeistoffen

A

A

150
Q

Wat is een belangrijke bijwerking van gentamicine (een aminoglycoside)?
A allergie
B nefrotoxiciteit
C diarree
D verkleuring van tanden

A

B
doxycycline geeft D en gentamicine geeft ototoxiciteit en nefrotoxiciteit

151
Q

bij welke van onderstaande patiënten is een behandeling met anti-parasitaire medicatie het meest waarschijnlijk
aangewezen?
A unilaterale uveitis anterior zonder synechiae
B unilaterale focale chorioretinale haard in de macula met glasvochttroebelingen en glasvochtcellen
C bilaterale panuveitis met cystoid macula oedeem
D unilateraal papiloedeem met exsudaten in de macula

A

A is anterior geen parasitaire verwekker
B klopt
C is meet auto-immuun
D is vasculair probleem

152
Q

Met welke structuur van het oog hangt de lens aan het corpus ciliare?
A tarsale platen
B trabekelsysteem
C zenuwvezels
D zonula vezels

A

A is ooglid
B is vocht uit kamerwater
C is doorgeven info

153
Q

Je bent huisarts. Een ouder echtpaar komt op je spreekuur. De vrouw vertelt dat haar man, 82 jaar oud zonder noemenswaardige
voorgeschiedenis, sinds enkele dagen klaagde over buikpijn. Een dag geleden had hij ook genoemd dat hij vaak naar de WC moest en dan
steeds kleine beetjes plaste. Sinds vandaag gedraagt hij zich anders, lijkt hij niet meer adequaat te reageren. Daarbij heeft hij koorts (38.6
graden Celsius).
Bij lichamelijk onderzoek zie je een zieke man, die niet kan benoemen welk jaar het is. Bij palpatie van het abdomen kreunt hij bij het
aanraken van de regio boven het os pubis. Mede op basis van de dipstick stel je een urineweginfectie vast.
Welke elementen uit anamnese en lichamelijk onderzoek wijzen op tekenen van weefselinvasie?
A algemeen ziek zijn
B toegenomen mictiefrequentie
C pollakisurie
D verwardheid
E koorts
F buikpijn bij lichamelijk onderzoek

A

tekenen van weefselinvasie
- koorts
- verward, delier
- flank of perineum pijn, algemeen zien zijn
- rillingen

dus A, D, E

154
Q

Welk van de volgende micro-organismen zijn meest betrokken bij fluorklachten bij vrouwen?
A Candida spp
B Trichomonas vaginalis
C Chlamydia trachomatis
D Neisseria gonorrea

A

geven allemaal fluorklachten maar A komt het vaakst voor

155
Q

Welke twee van de onderstaande autoantistoffen worden beschouwd als pathogeen (d.w.z. ook ziekmakend) bij
endocrien auto-immuunziekten?
A anti-intrinsic factor
B anti-TSH-receptor
C anti-TPO
D anti-GAD

A

A en B

156
Q

Het genotype “inborn error of Immunity” leidt tot een klinische fenotype.
Hoe uitgebreid kan het klinische fenotype eruit zien?
A het fenotype is beperkt tot een immuundeficientie
B het fenotype omvat een immuundeficientie en autoimmuniteit
C het fenotype is beperkt tot een immuundysregulatie
D het fenotype omvat een immuundysregulatie met niet-immunologische comorbiditeiten

A

D

157
Q

Welk van de onderstaande recidiverende infecties is kenmerkend voor Common Variable Immune Deficiency (CVID)?
A recidiverende infecties met katalase-positieve micro-organismen
B recidiverende infecties met gekapselde bacteriën
C recidiverende infecties (invasief) met Candida albicans
D recidiverende infecties met Herpes virussen

A

B

158
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van koorts na orgaantransplantatie?
A afstoting
B infectie
C drug-induced fever
D afstoting en Infectie
E infectie en drug-induced fever
F afstoting, infectie en drug-induced fever

A

infectie komt vaker voor dan afstoting en drug-induced fever maar is antwoord F

159
Q

Een niertransplantatie patient van 45 jaar wordt regelmatig op de polikliniek gezien. De nierfunctie gaat gestaag achteruit. De patient
gebruikt tacrolimus en mycofenolaat mofetil.
Welk of welke onderzoek(en) worden verricht in het onderzoek naar de oorzaak van de gestoorde nierfunctie te
achterhalen?
A nierbiopt
B tacrolimus bloedspiegel
C CRP-gehalte bloed
D eiwit gehalte in urine (eiwit-kreatinine ratio

A

A en B
CRP is niet betrouwbaar op het moment door immunosuppresiva

160
Q

Een nieuwe generatie immunosuppressieve medicatie is ontwikkeld, de zogenaamde JAK-inhibitors, deze worden nu toegepast bij patiënten
met psoriasis en reumatoïde artritis.
Wat is het werkingsmechanisme van deze JAK-inhibitors?
A binding aan STAT3
B remming van JAK1,2,3
C remming van JAK1,2,3 en Tyk2
D remming van het complementsysteem

A

B

161
Q

Welke verwekker verwacht je niet bij een patiënt met een chronische granulomateuze ziekte?
A Aspergillus spp
B Escherichia spp
C Staphylococcus spp
D Streptococcus spp

A

D
SAS
S. aureus, Salmonella en Aspergillus

162
Q

Je bent immunoloog. Je voert een Complement Dependent Cytotoxicity (CDC) test uit bij een patiënt voor transplantatie en stelt de
aanwezigheid van donor-specifieke anti-HLA-antistoffen vast.
Deze bevinding is een risicofactor voor welke van de volgende complicaties na transplantatie?
A chronische rejectie
B hyperacute rejectie
C delayed graft function
D T cel gemedieerde rejectie

A

B

163
Q

Wat is geen risicofactor voor een septische artritis?
A hoge leeftijd
B diabetes mellitus
C vrouwelijk geslacht
D huidinfectie

A

C is een mono-articulaire aandoening

164
Q

Welke van de volgende middelen wordt niet gebruikt bij Reumatoïde Artritis?
A Adalimumab (Humira®)
B Etanercept (Enbrel®)
C Infliximab (Remicade®)
D Nivolumab (Opdivo®

A

D
de overige zijn allemaal anti-TNF-a

165
Q

Vier T cel subsets betrokken bij de pathogenese van reumatoïde artritis zijn Th1, Th2, Th17 en Treg. In de pathogenese van reumatoïde
artritis kunnen deze T-cellen proinflammatoir, destructief, beschermend, regulerend of een combinatie hiervan zijn.
geef de T cellen de termen: pro-inflammatoir, beschermend, destructief en reguleren

A

Th1: pro-inflammatoir
2. beschermend
Th17: pro-inflammatoir en destructief
Treg: regulerend

166
Q

Je bent kinderarts. Je ziet een 11-jarige jongen op je spreekuur in verband met een dikke pijnlijke knie. Hij heeft koorts tot 39°C.
Gisteravond hebben zijn ouders ook enkele rode vlekjes bemerkt.
Welke diagnose hoort niet thuis in jouw differentiaaldiagnose?
A acuut reuma
B artritis psoriatica
C juveniele idiopathische artritis, systemische vorm
D SLE

A

B

167
Q

Welk verschijnsel hoort niet bij de trias van het syndroom van Reiter?
A artritis
B conjunctivitis
C colitis
D urethritis

A

C
onthoud: ACU

168
Q

Welke eigenschap van atypische verwekkers van pneumonie, zoals Mycoplasma en Legionella, maakt dat ze niet met beta-
lactam antibiotica behandeld kunnen worden?
A ze hebben een intracellulaire levensvorm
B het zijn virussen
C ze hebben een dubbele celwand
D ze produceren enzymen die beta-lactam antibiotica afbreken

A

A

169
Q

Welke twee bacteriën zijn de meest voorkomende verwekkers van urineweginfecties?
A Staphylococcus aureus
B Escherichia coli
C Streptococcus pneumoniae
D Klebsiella pneumoniae

A

B en D

170
Q

en 26-jarige man wordt door zijn familie naar de spoedeisende hulp gebracht. Hij heeft koorts (thuis gemeten 40,3 graden Celsius) en is
verward. Hij werd thuis in slechte toestand aangetroffen, nadat hij eerder door de telefoon alleen nog maar wartaal uitbracht. De
voorgeschiedenis vermeldt geen bijzonderheden. Wel zou hij de afgelopen twee weken over oorpijn hebben geklaagd. Bij lichamelijk
onderzoek wordt een ernstig zieke patiënt gezien met blauwe-rode plekken van de huid. De temperatuur is 40,7 graden Celsius, de
bloeddruk 100/50 mmHg met een polsfrequentie van 116 per minuut, regulair en een ademfrequentie van 20 ademhalingen per minuut. Bij
neurologisch onderzoek blijkt hij nekstijf. Bacteriële kweken laten Neisseria meningitidis zien.
Bij welke immuundeficiëntie past dit ziektebeeld het beste?
A complement defect
B granulocyten defect
C antistof defect
D T-cel defect

A

A maar wel vervallen

171
Q

Bij welk(e) van de volgende type cellen ligt de meest waarschijnlijke oorzaak van verminderde afweer tegen bacteriële
infecties?
A B cellen
B T cellen
C NK cellen
D Monocyten
E Granulocyten

A

A en E
virus: B en C

172
Q

Behandeling met glucocorticosteroïden kent een potentieel zeer uitgebreid bijwerkingenpatroon. De inductie van diabetes komt als
bijwerking bijvoorbeeld regelmatig voor.
Geef aan welke van de volgende middelen de kans op diabetes vergroot
A Prednisone
B Prednisolone
C Dexamethason

A

A, B en C

173
Q

Je bent internist. Een 24-jarige vrouw heeft nu voor de derde keer in de laatste 2 jaar een pneumokokken pneumonie. Je denkt aan een
immuunstoornis en wilt onderzoek hiernaar in zetten.
Welk onderzoek moet je aanvragen?
A IgA
B HIV test
C neutrofiele granulocyten
D membrane attack complex

A

B
pneumokken is degene met alle dingen die er onder van van splenectomie, DC, influenza etc

174
Q

Zijn de volgende beweringen over septische artritis juist of niet juist?
1. De kans op blijvende gewrichtschade is meer dan 25% bij volwassenen met een septische artritis
2. Bij kinderen kan een groeistoornis van het bot een blijvend gevolg zijn van een septische artritis

A

beide juist

175
Q

Geef aan welke van de volgende beweringen over reumatoide artritis juist zijn.
A vroege behandeling geeft significant betere uitkomsten onafhankelijk van de behandeling
B na het stellen van de diagnose RA, is het zaak om zo snel mogelijk te starten met een biological (bijvoorbeeld TNF blokker)
C tijdens de behandeling dient de ziekte activiteit strict gemonitord te worden middels de DAS-28

A

A en C
B moet glucocorticoïden zijn

176
Q

Wat is de initiële behandeling van de artritis van een reactieve artritis?
A intra-articulair Kenacort
B methotrexaat
C sulfasalazine
D NSAID’s

A

D
NSAID staat op 1 daarna methotrexaat. Ab doet niet aan artritis