MEERKEUZE vragen tentamen Flashcards
Een 63-jarige vrouw meldt zich bij de internist met enkeloedeem. Zij blijkt een laag
serum albumine te hebben, met een normale nierfunctie. In de urine zit veel eiwit,
maar geen cellen.
Van welk syndroom en welke aandoening is hier meest waarschijnlijk sprake?
a nefritisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
b nefritisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis
c nefrotisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
d nefrotisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis
C want nefro is meer dan 3,5 g eiwitten in de urine. geen cellen dus geen ontsteking en daaardoor membraneuze glomerulopathie dit geeft nml ook hypoalbuniemie en eiwit in urine
Welke bewering over endophthalmitis is juist?
a Het veroorzaakt een evidente proptosis (exophthalmus).
b Het wordt gemiddeld pas na 6 maanden gediagnostiseerd.
c Het kan veroorzaakt worden door Candida bij patiënten met leukemie.
d Het is een frequente complicatie van intra-oculaire VEGF toediening (> 5%)
C
B niet want het is enkele dagen tot weken
D niet want is minder dan 5%
Bij een 58-jarige man wordt de diagnose arteritis temporalis gesteld. Hij wordt
behandeld met hoge dosering glucocorticosteroïden maar blijft niet in remissie onder
afbouw van deze therapie.
Welke additionele behandeling moet voor deze patiënt overwogen worden?
a anti-IL6 (tocilizumab)
b dapsone
c hoge dosering colchicine
d geen andere behandeling
A
B -> AB voor lepra en blaasvormende huidziekten
C remt ontstekingen bij jicht
Een scleritis is een zeer pijnlijke, vaak hardnekkige ontsteking van de sclera.
Drie beweringen over scleritis zijn:
1 Scleritis kan beschouwd worden als een vasculitis.
2 Scleritis kan veroorzaakt worden door een micro-organisme.
3 Scleritis kan het gevolg zijn van een medicamenteuze behandelin
alle 3
Welke autoantistof is geassocieerd met het ontwikkelen van type I diabetes
mellitus?
a anti-GAD65
b anti-thyreoglobuline
c anti-TPO
d anti-TSH receptor
A ICA is (GAD en IA-2)
In welke periode is de kans op het ontstaan van doofheid en retinopathie als
gevolg van een intra-uteriene infectie bij de foetus het grootste?
a 0-12 weken
b 13-16 weken
c >16 weken
d alle weken even veel kans
B
A leidt tot abortus/groei defect
C normale ontwikkeling en kleine kans op retinopathie
Welke bewering is juist over koorts bij het jonge kind?
a Koorts bij het jonge kind duidt altijd op een infectie.
b De incidentie van ernstige bacteriële infecties neemt af bij een adequaat
vaccinatieprogramma.
c Het CRP als enkelvoudige maat is een goede voorspeller van een ernstige
infectie bij het jonge kind.
d Het is van belangrijk om koorts bij het jonge kind zo snel mogelijk te
onderdrukken met antipyretica.
B
Een patiënt ligt meer dan 7 dagen achtereen opgenomen met een blaascatheter.
Hoe groot is dan de kans op kolonisatie van de urinewegen met bacteriën?
a < 5%
b 10-30%
c 40-60%
d > 70%
D
Resistentie problematiek is ook bekend bij SOA verwekkers. Kennis van zaken is
nodig om de juiste therapie te kunnen voorschrijven.
Wat is de juiste redenering?
a Chinolonen zijn geen veilige keuze bij Neisseria gonorrhoeae, derde generatie
cefalosporines nog wel.
b Beta-lactamases maken Neisseria gonorrhoeae en, in mindere mate, Chlamydia
trachomatis resistent tegen derde generatie cefalosporines.
c Derde generatie cefalosporines zijn een veilige keuze voor Neisseria
gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium.
d Macrolide resistentie door puntmutaties in rRNA komt bij Neisseria gonorrhoeae,
Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium niet of nauwelijks voor
A
Welke van de volgende groepen risicofactoren bevat een factor die niet
predisponeert voor het krijgen van een pneumokokken infectie?
a CVID, influenza, ouderdom
b Leukemie, splenectomie, diabetes mellitus
c HIV, levercirrose, decompensatio cordis
d Multipel myeloom, Salmonella enteritis, roken
D salmonella enteritis hoort er niet in
Een kind van 12 maanden oud wordt door de moeder naar de polikliniek gebracht in
verband met recidiverende luchtweginfecties. Hij heeft geen andere infecties. Je
neemt bloed af en constateert een IgG van 1,0 g/l (N 7,0-16,0 g/l).
Welke diagnose moet als eerste overwogen worden?
a common variable immunodeficiency (CVID)
b HIV infectie
c severe combined immunodeficiency (SCID)
d X-gebonden agammaglobulinemia (XLA)
D:
A: ouder dan 2 jaar, 2/3 Ig zijn verlaagd
B IgG speelt geen rol bij 4 dit gaat om CD4
C jonger dan 3 maanden
D terugkerende infectie: pneumonie, sinusitis, otitis media
Patiënten met Common Variable Immune Deficiency (CVID) presenteren zich vaak
met recidiverende luchtweginfecties.
Welk van onderstaande micro-organismen is geen typische verwekker van
infecties in patiënten met CVID?
a Aspergillus species
b Haemophilus influenza
c Mycoplasma species
d Streptococcus pneumoniae
A
Welk percentage van de niertransplantatie patiënten maakt in het eerste jaar na
transplantatie een afstoting door?
a <10%
b 10-20%
c 20-30%
d 30-40%
B
Voorafgaande aan een allogene stamceltransplantatie kan een T-cel depletie van het
transplantaat uitgevoerd worden.
Welk risico wordt door T-cel depletie verlaagd?
a het risico op graft failure (niet aanslaan van het transplantaat)
b het risico op graft-versus-host ziekte
c het risico op infecties
d het risico op recidief van de onderliggende ziekte
B
Het werkingsmechanisme van colchicine is gebaseerd op onder andere inhibitie van
actine filamenten waardoor de functie van granulocyten belemmerd wordt.
Voor de behandeling van welke ziekte(n) wordt colchicine veelal gebruikt?
a reumatoïde artritis
b therapieresistente uveitis
c jicht en familiaire mediterrane koorts (FMF)
d juveniele sarcoïdose (Blau syndroom) en diarree
C
je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 14-jarige jongen met CVID. Hij hoest
flink, is benauwd en heeft koorts. Je start met amoxicilline, maar omdat hij regelmatig
luchtweginfecties heeft en je er zeker van wilt zijn dat je de juiste verwekker
behandelt, stuur je een sputum in naar het laboratorium medische microbiologie.
Na een dag krijg je de voorlopige uitslag van het laboratorium. Er staat: “groei gram-
negatieve staafjes”.
Welk micro-organisme veroorzaakt meest waarschijnlijk de luchtweginfectie bij
deze patiënt?
a Escherichia coli
b Haemophilus influenzae
c Pseudomonas aeruginosa
d Staphylococcus aureus
C
A is urineweg infectie
B problemen bij neonaten en kinderen
D is positief
Hieronder volgen twee beweringen over spondylartropathiën (SpA):
1 IBD is een typisch SpA kenmerk.
2 Tendinitis is een typisch SpA kenmerk.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
A
Drie autoantistoffen zijn:
1 GADA (glutamic acid decarboxylase antistoffen)
2 ACPA (antilichamen tegen gecitrullineerde peptide/eiwitten)
3 reumafactor (RF)
Welke autoantistoffen zijn al jaren voor de diagnose van reumatoïde artritis in
het bloed van heel veel patiënten te meten?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 2 en 3
f 1, 2 en 3
E
ACPA en RF zijn voor de ontwikkeling en ernst van RA. een voorbeeld van ACPA is anti-CCP en RP zijn antistoffen tegen Fc gedeelte van IgG
Welke van de volgende anatomische structuren is het meest belangrijk voor de
oogmotiliteit?
a fissura orbitalis inferior
b fissura orbitalis superior
c nervus lacrimalis
d nervus opticus
B
C is voor traanklier
D verwerking visuele informatie
A zenuwen en vaten lopen hier door
de 3 zenuwen voor oogspieren: n. oculomotorius, n. trochlearis en n. abducens
en 22-jarige vrouw bezoekt de polikliniek met een pijnlijk tranend rood linkeroog.
Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan een herpes conjunctivitis.
Welke bewering over herpes conjunctivitis is juist?
a De patiënt is niet besmettelijk.
b Er wordt direct behandeld met intraveneus ganciclovir.
c De aandoening kenmerkt zich vaak door een corneale dendriet.
d De aandoening heeft geen significante morbiditeit waardoor een afwachtende
houding aangenomen kan worden
C
B heeft geen zin komt niet in het oog dus is met zalf
A is zeer besmettelijk
D nee niet afwachten want is significante mombiditeit
Patiënt Titer
1 640
2 80
3 2560
4 320
5 20480
6 160
Welke bewering over de interpretatie van deze uitslagen is juist?
a Patiënt 3 heeft van deze patiënten de een-na-hoogste concentratie
autoantistoffen.
b De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 4 is twee keer zo hoog
als in het serum van patiënt 1.
c De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 6 is de helft van de
concentratie in het serum van patiënt 2.
d Patiënt 5 heeft van deze patiënten de laagste concentratie autoantistoffen
A is juist
hoe hoger de titer, hoe meer antistoffen er nog aantoonbaar zijn bij hogere verdunning
B 4 heeft lagere concentratie
C nee is exponentieel
D nee de hoogste
De naam van een antistof die therapeutisch wordt toegepast, wijst de oorsprong
ervan aan.
Wat is de oorsprong van een antistof, waarvan de naam eindigt op -zumab?
a Chimeric antibody
b Human antibody
c Humanized antibody
d Mouse antibody
A is -ximab
B -umab
C -zumab
D -omab
Welke van de onderstaande antibiotica is de beste keuze voor de behandeling
van een methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) bacteremie?
a clindamycine iv
b flucloxacilline iv
c meropenem iv
d vancomycine iv
D
B is bij S. aureus
A grampositieve kokken
C breed spectrum en is resistentie tegen MRSA
Hieronder volgen twee beweringen over bijwerkingen van antibiotica:
1 Tendinitis is een bekende bijwerking van de fluorochinolonen.
2 Bij gebruik van rifampicine kunnen urine, zweet en tranen oranje/rood
verkleuren.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
C
en 20-jarige man van Turks-Koerdische origine heeft al jaren aanvalsgewijs koorts
en buikpijn. Bij zo’n koortsaanval is het CRP sterk verhoogd. Na ongeveer 3 dagen
verdwijnen de klachten weer spontaan.
Op welke complicatie moet met name gelet worden omdat hier een duidelijk
verhoogd risico op is?
a amyloïdose
b maligne hypertensie
c premature atherosclerose
d type II diabetes mellitus
A
rie kenmerken met betrekking tot het aangedane immuunsysteem kunnen zijn:
1 nauwelijks of geen T-lymfocyten in het bloed
2 slechte afweer tegen pyogene bacteriën
3 grote follikels in de lymfeklieren doordat alle B-cellen uit het bloed daar ophopen
Welk kenmerk past of welke passen bij een patiënt met een X-gebonden
agammaglobulinemie?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 1 en 3
f alleen 2 en 3
g 1, 2 en 3
B
3- zijn nauwelijks follikels en geen plasmacellen
1 - de T-cellen zijn normaal en de afweer tegen virussen dus ook
welke verandering in het immuunsysteem is geassocieerd met veroudering?
a verhoogd aantal T-celreceptor excisiecirkels (TRECs)
b verhoogd aantal T-lymfocyten
c verhoogde diversiteit antistofrepertoire
d verhoogde productie van autoantistoffen
D
de rest moet allemaal verlaagd zijn
SLE is een ziekte waarbij verschillende pathways betrokken zijn, zoals de interferon
type 1 pathway. Deze pathway activeert de afgifte van B-cel activating factor (BAFF,
ook wel BlyS genoemd).
Welke respons levert het sterkste bewijs dat BAFF een rol speelt bij SLE?
a klinische respons op Belimumab
b klinische respons op Infliximab
c klinische respons op Anakinra
d klinische respons op anti-CD3
A (blokkeert BAFF op de BCR_
B is TNF-a blokker
C IL-antagonist
D gaat over T-cellen
waar zal bij de behandeling van een hyper IgE syndroom met DOCK8 mutatie
naar gestreefd worden?
a 2 x per week granulocyte colony stimulating factor (G-CSF) injecties toepassen
b beenmergtransplantatie verrichten
c het IgG gehalte hoger dan 7g/l houden
d zo laag mogelijke dosering antibiotica toepassen
B
Patiënten met common variable immunodeficiency (CVID) ontwikkelen soms
kenmerkende infectieziektepatronen.
Welk patroon past het beste bij CVID?
a Giardia lamblia infectie, meningococceninfecties, recidiverende candidiasis
b recidiverende luchtweginfecties, meningitis door Enterovirus, Giardia lamblia
infectie
c recidiverende luchtweginfecties, stafylococcen infecties van de huid, Giardia
lamblia infectie
d recidiverende luchtweginfecties, stafylococcen infecties van de huid, hepatitis B
B
wee beweringen over sepsis zijn:
1 De meeste gevallen van sepsis worden veroorzaakt door endogene flora
(microbiota).
2 Bacteriële sepsis gaat altijd gepaard met bacteriëmie.
Welke bewering is of welke zijn juist?
alleen 1
sepsis kan ok ontstaan door toxines van de bacterie
Hieronder staan twee beweringen over herpes simplex virussen.
1 Herpes simplex virus typen 1 en 2 kunnen gastro-enteritis veroorzaken.
2 Herpes simplex virus typen 1 en 2 kunnen infecties van het centrale
zenuwstelsel veroorzaken.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
B
HSV-1 is bovenste delen en HSV-2 is genitaal (maar andersom kan ook)
directe en indirecte herkenning van MHC-klasse-I- en -II-moleculen van de donor
zorgen voor de transplantaatafstotingsreactie.
Welke bewering over de directe herkenning van MHC-klasse-I- en -II-moleculen
is waar?
a Directe herkenning vindt plaats op de donor APC.
b Directe herkenning vindt plaats op de ontvanger APC.
c Directe herkenning vindt plaats op de donor T-lymfocyt.
d Directe herkenning vindt plaats op de ontvanger T-lymfocyt
A
de TCR van ontvanger kan vreemd MHC herkennen.
directe herkenning: donor APC
indirect: TCR ontvanger van vreemd HLA
verschillende aandoeningen zijn:
1 postprimaire tuberculose
2 multiple sclerose
3 psoriasis en granulomen
Welke van deze aandoeningen kunnen als bijwerking voorkomen wanneer een
biological zoals infliximab (anti-TNF) wordt ingezet bij psoriasis en
sarcoïdose?
G *=(alle 3)
TNF-a is nodig voor granuloomvorming bij TBC, er moet eerst getest worden op TBC voordat je het mag geven. als je het aan gezonde mensen geeft krijg je mutiple sclerose
Welk type ontstekingscellen is vooral aanwezig in een actieve
antistofgemedieerde rejectie?
a B-lymfocyten
b macrofagen
c neutrofiele granulocyten
d T-lymfocyten
C
twee weken na transplantatie, blijkt een patiënt een pneumonie te hebben
ontwikkeld met Legionella spp.
Drie beweringen over de Legionella bacterie zijn;
1 Het kraanwater van het ziekenhuis is mogelijk de bron voor Legionella spp.
2 Legionella spp. is een intracellulair groeiende bacterie en kan dus goed met
penicilline behandeld worden.
3 Legionella spp. is net als een pneumokok een Gram positieve bacterie.
Welke bewering is of welke zijn juist?
alleen 1
deze bacterie groeit in water. hij vermenigvuldigt zich intracellulair maar niet gevoelig voor bèta-lactam AB en hij is gram negatieve staaf
De ziekteactiviteit van reumatoïde artritis (RA) wordt over het algemeen bepaald met
behulp van de DAS28.
Wat is de definitie van lage ziekteactiviteit aan de hand van de DAS28?
a DAS28<2.4
b DAS28<2.6
c DAS28<3.2
d DAS28<3.7
< 2,6 is remissie
2,6-3,2 is lage ziekte activitiet\3.2-5.1 is matige ziekte activiteit
> 5.1 is hoge
dus C
Bij welke immunologische factor in het bloed weet je zeker dat er bij een
patiënt sprake is van SLE en niet van een andere ziekte?
a ANA
b Anti-ds DNA
c Anti-Ro
d Anti-Sm
A is meer dan 95% maar is screeningstest
B is bij 50-70%
maar D ook wel in 99% van SLE gevallen heeft dat
C wordt ook bij andere ziekten gezien
dus B en D
Drie omgevingsfactoren zijn:
1. voeding
2. stress
3. trauma
Welke van de bovenstaande omgevingsfactoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van auto-immuniteit?
allemaal
andere zijn infecties, zonlicht en geneesmiddelen
is er een rol van immuuncomplexen bij het ontstaan van de nierafwijkingen bij M. Wegener (GPA), en zo ja, welke?
A Ja, in de nier worden immuuncomplexen gevormd.
B Ja, circulerende immuuncomplexen slaan neer in de nier.
C Nee, er vindt géén vorming van immuuncomplexen plaats
C
G{A is niet een immuuncomplex gerelateerde ziekte
Welke lagen bevinden zich in de retina?
A fotoreceptorlaag, choriocapillaris en membraan van Bruch
B ganglioncellaag, zenuwvezellaag en lamina cribrosa
C retinale pigmentepitheel, membraan van Descemet en fotoreceptorlaag
D zenuwvezellaag, fotoreceptorlaag en ganglioncellaag
D
Uveïtis posterior is een auto-immuunziekte die behandeld moet worden met immuunsuppressie / -modulatie. Een aantal geneesmiddelen
wordt frequent toegepast.
Welk middel wordt niet frequent toegepast?
A adalimumab (anti-TNF)
B colchicine
C methotrexaat
D prednison
B
behandeling volgorde uveïtis
1. prednison
2. ciclosporine en methotrexaat
3. adalimumab en infliximab
4. cyclofosfamide
B is voor jicht, C voor RA en granulomateuze ontsteking + chemotherapie
Welke klacht staat centraal bij een patiënt met uveïtis posterior?
A fotofobie
B pijn
C rood oog
D visus vermindering
D
Welke twee eiwitten zijn vooral verantwoordelijk voor een stijging van de bezinking?
A albumine en amyloid
B amylase en bradykinine
C ferritine en IgM
D IgG en fibrinogeenPagina 5/17 - GENBA2B2_TEN Ba2B Infectie- en immuunziekten 2019-2020 - 13019.1.3
D
Bij welke van de onderstaande ziektebeelden kies je voor flucloxacilline als empirische therapie?
A bacteriële tonsillitis
B cellulitis
C geperforeerde appendicitis
D urineweginfectie
cellulitis komt door S. aureus en dat kan je goed behandelen met flucloxacilline
Welk mechanisme van resistentie is verantwoordelijk voor de resistentie tegen methicilline bij Staphylococcus aureus?
A modificatie/degradatie van het antibioticum door enzymen
B verhoogde aktiviteit van efflux pompen
C verlaagde affiniteit van het antibioticum voor het doeleiwit genaamde de Pencillin Binding Proteins (PBPs)
D verminderde doorlaatbaarheid van de buitenmembraan
C
je bent internist. Een 65-jarige man met in de voorgeschiedenis een dwarslaesie, die een verblijfskatheter heeft, wordt opgenomen met
koorts en koude rillingen. De werkdiagnose is urosepsis vanwege wat vlokkerige urine. Er wordt een urinesediment afgenomen.
Welke van de onderstaande uitslagen bevestigt de werkdiagnose?
A leukocyten negatief, nitriet negatief
B leukocyten negatief, nitriet positief
C leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet negatief
D leukocyten 4+ (11-20 pgv), nitriet positief
E Geen van bovenstaande uitslagen kan de werkdiagnose bevestigen
E
Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 20-jarige zwangere vrouw. Je wilt, zoals gebruikelijk is bij zwangeren, screenen op een aantal
infectieziekten.
Welke test vraag je aan voor screening op HIV?
A HIV-combo test
B Immunoblot
C PCR HIV
A
er wordt gekeken naar antistoffen tegen HIV en tegen het p24-antigeen
Je bent kinderarts. Je ziet een jongen van 3 jaar die regelmatig last heeft van infecties van de bovenste luchtwegen en darmen. Je vraagt
onderzoek naar immuunglobulinen aan in het laboratorium. Je krijgt de uitslagen terug, maar het laboratorium heeft er per ongeluk de
referentiewaarden van volwassenen bijgegeven. In eerste instantie valt dit je echter niet op.
Bij welk type immuunglobuline levert deze situatie de grootste fout in interpretatie van de gegevens?
A IgA
B IgG
C IgM
D geen van alle
A
want IgA in puberteit en IgG 4-8 jaar
Patiënten met een common variable immunodeficiency worden behandeld met IgG infusie. Echter zij kunnen ook auto-immuniteit
ontwikkelen.
Wat is de juiste behandelingsstrategie om de auto-immuniteit te behandelen?
A B-cel ablatieve therapie
B beenmergtransplantatie
C IgA therapie
D ketoconazol om de bijnier te remmen
A
Anti-tumor necrosis factor (anti-TNF) therapie is zeer succesvol in de behandeling van reumatoïde artritis, psoriasis en de ziekte van Crohn.
Er bestaan ook absolute contra-indicaties voor de behandeling met deze therapie.
Welke inflammatoire ziekte mag niet behandeld worden met anti-TNF therapie?
A Hidradenitis suppurativa
B Multiple sclerose
C Sarcoïdose
D Uveïtis
B
anti-TNF gebruik je bij RA, psoriasis en m. crohn.
bij uveïtis werkt het heel goed.
bij SLE en gezonde mensen krijgen hierdoor MS.
MS is verwarrend dus dat antwoord
je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R. die net een niertransplantatie heeft ondergaan. Ze heeft een
uitgebreide voorgeschiedenis en je vraagt je af of dat invloed heeft op de kans om rejectie te krijgen.
Welke omstandigheid in de voorgeschiedenis van de patiënt verhoogt de kans op rejectie?
A CMV-infectie
B immunologische nierziekte
C myocardinfarct
D zwangerschap
D
Je loopt stage op de polikliniek niertransplantatie en mevrouw Z. komt bij jou. Ze heeft 7 maanden geleden een niertransplantatie
ondergaan. Nu heeft ze algehele malaise en koorts. Omdat recent de valganciclovir gestopt is, overweeg je een CMV-infectie.
Welke uitslagen van het routine onderzoek zetten je op het spoor van een CMV-infectie?
A Anemie
B Leucopenie
C Trombopenie
B maar slim zegt B en C
Je bent AIOS op de spoedeisende hulp en ziet een patiënt die 3 weken geleden een niertransplantatie heeft ondergaan. De patiënt heeft
een pneumonie.
Met welke van de onderstaande verwekkers moet je rekening houden (denk aan schema Fishman)?
A Cytomegalovirus
B Pneumocystis jirovecii
C Pneumokok
D Strongyloides
C
A is > 6 maanden
B en D 1-6 maanden na transplantatie
je bent coassistent op de afdeling nefrologie en zorgt voor mevrouw R., die een niertransplantatie heeft gekregen. Ze gebruikt, naast
middelen voor diabetes en een hoge bloeddruk, acenocoumarol, tacrolimus 2dd 4 mg, prednison 10 mg en mycofenolaat 2dd 1000 mg.
Is de gebruikelijke profylaxe tegen Pneumocystis jirovecii infectie (cotrimoxazol) voor deze vrouw aangewezen en waarom wel
of niet?
A Ja, maar alleen in combinatie met dosisverlaging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel.
B Ja, maar alleen in combinatie met dosisverhoging acenocoumarol en INR controle is dit acceptabel.
C Nee, omdat er een levensbedreigende interactie met acenocoumarol is.
D Nee, omdat er een ernstige interactie met tacrolimus én acenocoumarol is.
A
INR is bloedstolling
Je bent internist. Op jouw afdeling wordt een patiënt behandeld met eculizumab. Je kent dit geneesmiddel niet en zoekt informatie hierover
op in het Farmacotherapeutisch kompas. Je leest dat dit een recombinant gehumaniseerd monoklonaal IgG-antilichaam is dat bindt aan het
humane complementeiwit C5. Hierdoor remt het activering van het terminale complement (Membraan Attack Complex).
Op infecties met welk micro-organisme loopt deze patiënt extra risico?
A Cytomegalovirus
B Meningokok
C Pneumocystis jirovecii
D Pneumokok
B
andere antwoorden die goed waren
S. pneumoniae (=pneumokok)
h. influenza
S. aureus
N. meningitidis (=meningokokken)
Welk ziektebeeld is een voorbeeld van een chronische infectie?
A Pneumococcen pneumonie
B Toxic shock syndroom
C Tuberculose van de lymfklier
D Waterpokken met korstjes op het behaarde hoof
C
A bacterie lang aanwezig maar niet langdurige infectie
B door langdurig tampon gebruik dit is een acute ziekte
D ziekte is inactief na infectie
Wat is de meest voorkomende bacteriële verwekker van een acute osteomyelitis?
A Groep A Streptokok
B Kingella kingae
C Pseudomonas spp.
D Staphylococcus aureus
D
Welke van de volgende symptomen is géén typisch symptoom van spondyloartritis?
A diarree
B oogonsteking
C schilferende huiduitslag
D sicca
D
Bij welke verdeling van gezwollen gewrichten is er het méést waarschijnlijk sprake van reumatoïde artritis?
A knieën bdz
B MCP2 beide handen
C MCP2, PIP2, DIP2 rechter hand
D rechter enkel, linker pols en linker elleboog
B
RA is symmetrisch en komt voor bij PIP, MCP, pols en MTP
Acuut reuma treedt alleen op na infectie met een bepaald type micro-organisme.
Welk micro-organisme is dit?
A Beta hemolytische streptokok groep A
B Mycoplasma pneumoniae
C Staphylococcus aureus
A
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 43-jarige man met klachten van, sinds twee dagen, plotseling opgetreden pijnloze uitval van het
gezichtsveld superior.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de gezichtsvelduitval bij deze patiënt?
A loslating van de retina (ablatio retinae)
B occlusie van een retinale arterietak
C een glasvochtbloeding
D een troebeling van de cornea
B
A: is niet plotseling en geeft pijn
C is plotseling maar meer wazig zien ipv gezichtuitval;
D niet plotseling
Een zeer pijnlijke ontsteking van de sclera wordt scleritis genoemd. Deze kan etiologisch zowel een infectieuze als niet-infectieuze oorsprong
hebben. De behandeling van de niet-infectieuze vorm bestaat uit immuunsuppressie; met name glucocorticosteroïden. Scleritis is vaak
moeilijk te behandelen en er bestaan géén of nauwelijks behandelingsprotocollen. Er is recent een biological met succes aan het
therapeutisch arsenaal toegevoegd.
Welke biological is met succes gebruikt als therapie tegen scleritis?
A Ustekinumab
B Rituximab
C Interferon- alpha
B
Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 34-jarige vrouw bij wie eerder de ziekte van Graves is gediagnosticeerd. Patiënte geeft aan dat
zij zwanger is. Je weet dat patiënten met de ziekte van Graves antistoffen tegen de TSH receptor ontwikkelen.
Welke aandoening bij de foetus zou kunnen ontstaan als gevolg van de ziekte van de moeder?
A Schildklier aplasie
B Neonatale hypothyreoidie
C Neonatale hyperthyreoidie
D Multinodulair struma
C anti-TSH is een TSH agonist en zorgt dus voor meer productie
Welk celtype is vooral van belang bij een auto-inflammatoire ziekte?
A mestcel
B T-lymfocyt
C B-lymfocyt
D neutrofiele granulocy
D
B en C vooral auto-immuun
A is anafylactisch en allergie
Twee beweringen over nitrofurantoïne zijn:
1. Nitrofurantoïne wordt alleen gebruikt bij de behandeling en profylaxe van urineweginfecties.
2. Nitrofurantoïne is ongeschikt voor de behandeling van urineweginfecties met tekenen van weefselinvasie.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
C
Twee eigenschappen van diagnostische testen zijn:
1. hoge specificiteit
2. hoge sensitiviteit
Welk van deze eigenschappen is of welke zijn het meest van belang voor de HIV screening met HIV Combo test?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
C
Patiënten met een common variable immunodeficiency (CVID) worden behandeld met IgG infusie. Zij kunnen echter ook auto-immuniteit
ontwikkelen.
Hoe moet je de auto-immuniteit bij deze patiënten behandelen?
A plasmaferese
B beenmergtransplantatie
C Rituximab
C want CD20 en is B-cel probleem
Welke van onderstaande immuunsuppressiva geeft osteoporose en spierzwakte als bijwerkingen?
A Tacrolimus
B Mycofenolaat mofetil
C Prednison
D Azathioprine
C als in corticosteroïden
Bij welk van de volgende situaties is de kans op deze bijwerking bij behandeling met glucocorticoïden vooral verhoogd?
A bij een IgG2 gerelateerde auto-immuun pancreatitis
B bij een verhoogde BMI (>30)
C bij gebruik in combinatie met azathioprin
B
C is ook maar niet zo hoog als B
A is onzin zonder risicofactor