Farmacologie van anesthetica Flashcards

1
Q

Soorten anesthesie

A

algehele anesthesie, loco-regionale anesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algehele anesthesie

A

Slaap > pijnstilling > spierverslapping. Het maakt de patiënt onbewust van en onresponsief op pijnvolle stimuli. Het gaat via systemische toediening en heeft effect op het centraal zenuwstelsel.
- inhalatie
- iv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is potentie?

A

De minimale alveolaire concentratie is een maat voor de potentie van een anestheticum = ED50.
- Concentratie gas in de long die nodig is om in 50% van de patiënten een beweging te voorkomen in respons op chirurgische pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de Meyer Overton correlatie?

A

Als de olie/gas partitiecoëfficient hoger is, zal er minder anestheticum nodig zijn en is het veel potenter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is de MAC hoger?

A

Hoe minder vetoplosbaar het anestheticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het effect op de ionkanalen bij anesthesie?

A
  • versterking van receptoren remmende transmitters –> hyperpolarisatie > minder makkelijke prikkeling
  • remming excitatoire transmitter receptoren > minder depolarisatie > minder prikkeling

verschilt per middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect op het CZS

A
  • Verlies van bewustzijn
  • Verlies van reflexen (spierrelaxatie)
  • Analgesie
  • Hele CZS aangedaan door anesthetica
  • Reticulaire formatie mesencephalon  bewustzijn omlaag
  • Thalamische sensorische nuclei  analgesie
  • Korte termijn amnesie  hippocampus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effecten op cardiovasculair systeem

A
  • Myocard (daling contractiliteit)
  • Perifere vasculatuur (meestal dilatatie)
  • De pijnprikkel die zorgt voor een hogere bloeddruk zal wegvallen, wat leidt tot lagere bloeddruk (bloeddruk daalt door goede anesthesie).

Autonoom zenuwstelsel: adaptatie
- Sympathicus, beta adrenoceptor
- Verschilt per anestheticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet een ideaal anestheticum?

A

concentratie in de hersenen = concentratie in het bloed = concentratie ingeademde lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt de kliniek van anesthesie bepaald?

A

oplosbaarheid in bloed en vet, alveolaire ventilatie en cardiac output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gaat de concentratie van anesthesie?

A

De concentratie van anestheticum neemt eerst toe in de vaatrijke weefsels (bijv. alveoli) en daarna in goed doorbloedde weefsels zoals hart, nieren, lever en hersenen. Vervolgens gaat het naar spieren en als laatst naar vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de bloed:gas concentratie?

A

zegt iets over de oplosbaarheid in bloed.
o Bepaalt snelheid van inductie en herstel na anesthesie (hoe lager, hoe sneller).

Een slechte oplosbaarheid betekent een lage bloed:gas partiecoefficient en dus een hoge bereidbaarheid van het bloed om de stof af te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de olie:gas partiecoefficient?

A

Bepaalt vooral de potentie (Overton Meyer correlatie), maar ook kinetiek van een anestheticum. Hoge vetoplosbaarheid vertraagt het herstel van anesthesie. Het hangt af van vetoplosbaarheid anestheticum en vetmassa patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de farmacokinetiek van iv anesthetica (propofol bijv)

A

Goed geperfuseerde organen nemen initieel veel op. Later neemt de grote massa minder geperfuseerde weefsels veel op. Er is dan redistributie. De concentratie in goed geperfuseerde organen zal dalen.
- Distributie afhankelijk van perfusie. Er is cumulatie en redistributie

eerst distributie + eliminatie, daarna alleen eliminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lokale anesthetica

A

Werken op de pijnzin, temperatuurszin, tastzin en schakelen de motoriek uit. Maakt kleine ingrepen mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eigenschappen lokale anesthetica

A

werken via de remming van Na+ instroom in de zenuwcellen vanuit de binnenkant. Het moet van de buitenkant lipofiel zijn om te diffunderen. Aan de binnenkant moet het gepolariseerd en hydrofiel zijn om de Na+ kanalen van binnenuit te blokkeren.

zijn meestal zwakke basen

17
Q

Hoe kun je toxiciteit voorkomen bij lokale anesthesie?

A
  • Ken je patient: gewicht, communicatie, andere LA?
  • Ken je middel
  • Ken de bovengrenzen
  • Aspireer bij injectie
  • Lipid infuus
18
Q

Voorbeelden lokale anesthesie

A
  • Esters
    o Procaine, tetracaine, benzocaine
  • Amiden (minder overgevoeligheidsreacties)
    o Lidocaine, bupivacaine, mepicavaine, articaine, ropivacaine
19
Q
A