2c1 Flashcards

1
Q

hyalien kraakbeen

A
  • chondrale osteogenese/indirecte botvorming
  • enchondraal gevormd bot (interstitiele lengtegroei) in pijpbeenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mesenchymaal bindweefsel

A
  • desmale osteogenese (appositioneel) bij platte botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zones echondrale verbening

A
  • rustzone
  • proliferatieve zone
  • hypertrofische zone
  • calcificatie zone
  • ossificatie zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit ontstaan osteoblasten en osteoclasten

A
  • osteoblasten: mesenchymale stamcel
  • osteoclasten: hematopoeitische stamcel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bevat osteoïd het meest?

A

collageen type 1, als er teveel osteoïd is of het mineraliseert niet goed wordt het osteomalacie genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Osgood Schlatter

A

door overmatige trekkrachten op de tuberositas tibiae kan er extra verbening optreden wat uit steekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkeling van pijpbeenderen

A
  1. perichondrium
  2. gemineraliseerd kraakbeen
  3. diafysair bloedvat
  4. distale epifyse
  5. botkern van distale epifyse
  6. sluiting distale epifysairschijf
  7. gewrichtskraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit gaat lengtegroei pijpbeenderen?

A

epifysairschijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit gaat breedtegroei pijpbeenderen?

A

periost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet calcitonine?

A

remt osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet PTH?

A

Als dit wordt gebonden worden IL6 en IL11 uitgescheiden waardoor osteoclasten worden geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Volgorde fractuur genezing

A
  1. Hematoom
  2. Granulatieweefsel
  3. Intramembraneuze en enchondrale ossificatie
  4. Remodelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soorten gewrichten

A
  • synovialis: knie, schouder
  • cartilaginea: tussen sternum en ribben
  • fibrosa: membrana interossea
  • uncovertebraal: alleen in cervicale wervelkolom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor zijn platgewrichten geschikt?

A

compressie en buigende momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarvoor zijn bolgewrichten geschikt?

A

dwarskrachten, minder voor buigende momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Testen voor de rotator cuff

A
  • painful arc test: abductie beide armen
  • internal rotation lag test: maximale endorotatie van m. subscapularis (hand op rug en dan van de rug af, als dit niet lukt is test positief)
  • external rotation lag test: functie m. supraspinatus en infraspinatus: arm in 90 graden flexie en dan in exorotatie, als dit niet aangehouden kan worden is test positief
  • drop arm test: supraspinatus, arm in 90 abductie en langzaam zakken (als pijn of direct valt positief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

instabiliteits testen rotator cuff

A
  • apprehension test: pijn bij druk aan posterieure kant van humerus bij 90 graden abductie en externe rotatie
  • relocatietest: 90 graden abductie bij liggende positie, kop wordt naar posterior gedrukt. als dit verlichting geeft positief
  • anterior release test: zelfde als bij relocatie, nu plots losgelaten (positief bij pijn of angst)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hill sachs

A

door anterieure luxatie, corticale depressie in de kop van de humerus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bankart laesie

A

labrum glenoidale is beschadigd door luxatie. labrum kan worden teruggehecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Triggervinger

A

Zwelling in de pees ter hoogte van pulley A1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke zenuwen hebben geen werking in de onderarm?

A

musculocutaneus en axillaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat innerveert n. medianus

A

flexoren en de duim, met de m. lumbricales en m. interosseus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat innerveert de n. radialis

A

extensoren van de hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Quervain

A

zwelling in de tunnel van de extensoren, kan je testen met test van Finkelstein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Zondagsarm

A

radiuskop schiet uit proximale radio-ulnaire gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

laterale epicondylitis

A

tenniselleboog, pijn bij extensie tegen weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

mediale epicondylitis

A

golferselleboog, pijn bij flexie tegen weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat doe je als AO bij SL lesie

A

rontgen met gebalde vuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat heb je bij LO bij scaphoid fractuur?

A

drukpijn in anatomische snuifdoos, asdrukpijn over eerste straal en pronatie- supinatiepijn tegen weerstand. Ook pijn bij actieve ulnairdeviatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Galeazzi fractuur

A

breuk van radiusschacht en val op geproneerde gestrekte arm. Het distale radio-ulnaire gewricht is geluxeerd (luxatie van de ulna). Dit gaat vaak gepaard met ruptuur van TFCC en soms een scheur in membrana interossea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Monteggia fractuur

A

ulna fractuur met proximale radiuskop luxatie. Kan door een val op gestrekte arm in pronatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Essex Lopresti fractuur

A

door axiaal trauma (op uitgestrekte hand). Luxatie van proximale radius en distale ulna met een gescheurd membrana interossea (anders geen dubbele luxatie mogelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Fracturen distale radius

A
  • colles: door val op de pols in dorsoflexie
  • smith: val op handrug
  • barton: val op uitgestrekte arm
  • chaffeurs: proc. styloideus kapot
  • die-punch: deuk in radius
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

AO classificatie

A

o Type A; eenvoudig, schuin of dwarslopende fractuur (extra-articulair)
o Type B; wigvormig, grotere kracht voor nodig (partieel articulair)
o Type C; complex. Complexe spiralen, segmenten of irregulaire breuken (compleet articulair)
o 1=bovenarm, 2=onderarm, 3; bovenbeen, 4=onderbeen
o 1=proximaal, 2=schacht, 3= distaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Oorzaken verminderde secretie jicht

A
  • nierinsufficientie
  • idiopathisch
  • medicatie
  • hyper(para)thyreoidie
  • acidose
  • alcohol abusus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Oorzaken verhoogde productie jicht

A
  • aangeboren enzymdefect
  • behandeling myeloproliferatieve maligniteiten
  • purinerijk dieet
  • alcoholmisbruik
  • idiopathisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is pseudojicht?

A

Acute artritis op basis van calcium-pyrofosfaatkristallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

mucopolysaccharidose

A

Er is stapeling van GAG door enzymdefecten in lysosomen. Er zijn 9 soorten en bij kinderen met heparanstapeling kan er een ontwikkelingsachterstand ontstaan doordat het inde hersenen stapelt en geeft een dementieel beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

coxitis fugax/m. Perthes

A

Functiebeperking heup, manken en niet willen lopen. Meestal jongens tussen 3-10 jaar en beperkte abductie en endorotatie. Op de echo een hydrops van de heup.

coxitis gaat na paar dagen over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

epifysiolysis capitis femoris

A

Treedt op tussen 10-17 jaar en kan acuut of chronisch zijn. De acute vorm presenteert zich als een collumfractuur. Vaker jongens dan meiden en met extreem overgewicht en vertraagde pubertijdsontwikkeling
- Kinderen kunnen niet op het been staan en been staat in exorotatiestand. Het teken van Drehmann is positief bij passieve flexie wilt het been in abductie en exorotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat doe je bij verdenking op epifysiolysis capitis femoris

A

X-heup in Lauenstein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat gebeurt er bij hyperparathyreoidie

A

Calcium in bloed stijgt, fosfaatspiegel daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

vitamine D

A

verhoogt Ca en fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

PTH

A

verhoogt Ca, verlaagt fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

calcitonine

A

verlaagt Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

FGF

A

verlaagt fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

osteomalacie/rachitis

A

gestoorde mineralisatie van het bot door een tekort van vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

vitamine D

A

verhoogt Ca en fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

PTH

A

verhoogt Ca, verlaagt fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

calcitonine

A

verlaagt Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

PTH

A

verlaagt fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

rachtitis/osteomalacie

A

gestoorde mineralisatie van bot door vitamine D tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

renale osteodystrofie

A

vitamine D wordt niet actief gemaakt > minder calcium en dus secundaire hyperparathyreoïdie. Botten ontkalken hierdoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

M. Paget

A
  • Osteitis deformans waardoor je focale skeletaandoeningen krijgt. Er is een verhoogde botombouw door verhoogde activiteit van osteoclasten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

achondroplasie

A
  • Congentinale stoornis van groeischijf, autosomaal dominant, mutatie in FGFR3 op chromosoom 4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

osteogenesis imperfecta

A

Brittle bone disease. Abnormale ontwikkeling van type 1 collageen

kenmerkend is blauwe sclerae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

osteopetrose

A
  • Marble bone diseae. Aandoening door insufficiëntie van osteoclastactiviteit. Hierdoor verkalken de botten snel en krijg je zwaardere botten. Ze zijn hard maar niet sterk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Buchem ziekte

A

Afwijkende sclerotineproductie. Sclerotine remt de osteoblasten. Er is hierdoor dus teveel botopbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

fractuur heup

A
  • verkorting met exorotatie
  • inclinatiehoek
  • anteversiehoek: collum staat ventraal tov schacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

compartiment cruris anterior

A

o A/V tibialis anterior
o N. fibularis profundus
o M. tibialis anterior
o M. extensor hallucis longus
o M. fibularis (peroneus) tertius

62
Q

compartiment cruris lateralis

A

o N. fiburalis superficialis
o M. fibularis (peroneus) longus
o M. fibularis (peroneus) brevis

63
Q

compartiment cruris posterius, profundus

A

o A/V tibialis posterior
o A/V fibularis
o N. tibialis
o M. flexor digitorum longus
o M. tibialis posterior
o M. flexor hallucis longus

64
Q

compartiment cruris posterius, superficialis

A

o M .triceps surea
o M. plantaris

heeft geen zenuwen

65
Q

dorsale compartiment onderarm

A

o M. extensor digitorum communis; strekt 4 vingers
o M. extensor digitorum minimi; strekt pink
o M. extensor carpi ulnaris; strekt ulnaire zijde pols
o M. supinator
o M. abductor pollicis longus
o M. extensor pollicis brevis/longus
o M. extensor indicis proprius; extra strekker wijsvinger

66
Q

radiale (mobile wad) compartiment onderarm

A

o M. brachioradialis; elleboogflexie
o M. extensor carpi radialis longus
o M. extensor carpi radialis brevis

67
Q

diep volair compartiment onderarm

A

o M. flexor digitorum profundus
o M. flexor pollicis longus
o M. pronator quadratus

68
Q

oppervlakkig volair compartiment onderarm

A

o M. flexor carpi ulnaris
o M. flexor carpi radialis
o M. flexor digitorum superficialis
o M. pronator teres
o M. palmaris longus

69
Q

Hoe kun je testen op mediaal collateraal letsel?

A

valgus stress test

70
Q

Hoe kun je testen op lateraal collateraal ligament letsel?

A

varus stress test

71
Q

posterior sag test

A

patiënt op rug met heup in 90 graden anteflexie en knie in 90 graden flexie, tibia zakt door zwaartekracht naar beneden als het been onder de hiel wordt vastgehouden en de PCL beschadigd is

72
Q

pivot stress test

A

rotatie instabiliteit waarbij tibia luxeert maar weer reponeert door knie te flexeren

73
Q

Hoe test je achterste kruisband?

A

achterste schuiflade en posterior sag test

74
Q

Hoe test je voorste kruisband?

A

Lachman, voorste schuiflade en pivot shift test

75
Q

Wat is kenmerkend voor een hamstringblessure?

A
  • aanspanpijn
  • drukpijn
  • rekpijn
76
Q

Welke 3 spieren zijn hamstring?

A

semitendinons, semimembranosus, biceps femoris; hechten aan op tuber ischiadicum

77
Q

Kenmerkend voor een peesblessure

A

zwelling, pijn, verminderde belastbaarheid

78
Q

Voorste schuiflade test enkel

A

lig. talofibulare anterior

79
Q

Inversie stresstest

A

lig. calcaneofibulare, is alleen kapot als talofibulare anterior en posterior gescheurd zijn

80
Q

eversie stress test

A

lig. deltoideum

81
Q

fibula hemimelia

A

geeft meestal een equino-valgusstand

korter onderbeen waarbij meestal 1-2 tenen missen

82
Q

klompvoet

A

adductie voorvoet, varus achtervoet, equinus enkel

83
Q

metatarsus adductus

A

mediale deviatie voorvoet, metatarsalia wijzen naar mediaal

84
Q

metatarsus primus varus

A

Os metatarsale teveel in varus, hierbij is geen soepele voet

85
Q

hakvoet

A

overmatige dorsaalflexie, geen behandeling nodig

86
Q

congenitale verticale talus

A

in uterus al te zien met echo. Voetzool heeft grotere omvang en hiel steekt uit. Talus staat vertaal ipv schuin naar beneden. Dit corrigeert niet spontaan en moet chirurgisch gefixeerd worden waarna gips

87
Q

platvoeten

A
  • Een soepele platvoet is te herkennen door correctie van afplatting bij heelrise of afhangen voeten. Heel vaak herstelt dit op latere leeftijd en hoef je er niks mee te doen.
  • Soms kan er tarsale coalitie zijn in het calcaneo-naviculaire coalitie. Dit wordt niet gecorrigeerd door heelrise en kan niet op laterale zijde voet lopen.
88
Q

holvoet

A

De flexoren zijn sterker dan de extensoren waardoor de voet hol wordt

89
Q

CRPS

A
  • Continue pijn, sensibele stoornissen, kleurveranderingen, temperatuurveranderingen, zwelling, transpiratie, asymmetrie, motorische stoornissen door een complicatie na trauma of chirurgie. Het komt sok/hanschoenachtig voor aan één of meerdere extremiteiten en er zijn twee vormen
    o CRPS1; gaat niet gepaard met aantoonbare zenuwschade (reflex sympatische dystrofie)
    o CRPS2; wel met aantoonbare zenuwschade (causalgie)
90
Q

Swanneck

A

hyperextensie PIP, flexie DIP

91
Q

Boutonniere

A

hyperextensie DIP, flexie PIP

92
Q

Duchenne

A

deletie in dystrofine gen, CK is verhoogd

dikke kuiten doordat quadriceps als eerst is aangedaan waardoor gastrocnemius compenseert

93
Q

toxische bovengrens

A

dit is het geval bij lokale anesthetica en geeft aan hoeveel er lokaal toegediend kan worden voordat het effecten heeft op het hart en de hersenen

94
Q

Hoe hoger de olie:gas coëfficient

A

hoe potenter

95
Q

Hoe lager de bloed:gas coëfficient

A

hoe hogere bereidheid van het bloed om de stof af te geven

96
Q

spondylolisthesis

A

Een craniale wervel schuift naar voren ten opzichte van een caudale wervel

97
Q

degeneratieve oorzaak spondylolisthesis

A

verlies van chrondoïtinesulfaat en water. Hierdoor krijg je een verminderde turgor en elasticiteit van de discus intervertebralis. Daardoor een verminderde schokbrekerfunctie.

98
Q

spondylolisthesis door spondylolyse

A

onderbreking van pars interarticularis in de arcus vertebrae. Dit komt door een slechte verbening van de isthmus of een vermoeidheidsbreuk.

99
Q

Spondylodiscitis

A
  • Ontsteking van tussenwervelschijven en neemt toe naar mate je ouder wordt.
100
Q

scoliose

A

3D verkromming van de rug en hierbij is vaak een gibbus te zien. Er is scoliose als de Cobbse hoek groter is dan 10 graden

101
Q

inflammatoire rugklachten

A

o <40
o Geleidelijk ontstaan
o Geen verbetering in rust
o Verbetering door beweging
o Nachtelijke rugpijn

102
Q

kenmerken m. Bechterew

A

inflammatoire rugklachten, beperkte beweeglijkheid in voornamelijk onderrug, sacro-iliitis. Daarnaast soms ook enthesitis, artritis, pijn en stijfheid thorax en extra-articulaire manifestaties

103
Q

LO Bechterw

A

inspectie, test van Schober (beweeglijkheid rug voor achter), beweeglijkheid lateraal, rotatie, thoracale ademexcursies

104
Q

criteria Bechterew

A

o Lage rugpijn en stijf > 3 maanden
o Bewegingsbeperking in lumbale rug
o Beperking in thoraxexcursies
o Sarco-iliitis graad 2 of hoger bilateraal of 3-4 unilateraal

verder radiologisch ook squaring en shiny corners

105
Q

axiale spondyloartrhopathie

A

hierover wordt gesproken als er sacro-iliitis is met SpA features maar radiologisch nog geen Bechterew. Ze hebben bepaalde features
o Inflammatoire rugpijn, artitis, enthesitis, uveïtis, dactylitis, psoriasis, Crohn, goede reactie op NSAID, positieve voorgeschiedenis, HLA-B27 positief, hoog CRP

106
Q

DISH

A

diffuse idiopathische skeletale hyperostose; verbening van pezen en ligamenten die onder spanning staan

107
Q

rode vlaggen wervelfractuur

A

hoge leeftijd, ernstig trauma, langdurig corticosteroïdengebruik, hoge klinische verdenking, verdenking radiculair syndroom, maligniteit in VG, uitstralende pijn

108
Q

AO classificatie

A

o Type A; alleen problemen aan ventrale zijde wervelkolom
 A1; compressiefractuur
 A2; split of pincer fractuur
 A3; incomplete burstfractuur
 A4; complete burstfractuur
o Type B; probleem aan de dorsale zijde van de wervel
o Type C; dislocatie/verplaatsing van de wervel

109
Q

ASIA classificatie

A

o A; volledige motorische en sensorische uitval inclusief S4-S5
o B; Motorische uitval, sensorisch intact inclusief S4-S5
o C; >50% spierkracht met <M3 (tegen zwaartekracht in)
o D; >50% spierkracht met >M3
o E; volledig normaal

110
Q

behandeling wervelfractuur

A

o Type A1-A2 meestal conservatief met pijnstilling. Type A3-A4 kan conservatief of operatief. Indien de burstfractuur stabiel is word meestal voor conservatief gekozen. B en C worden de wervels operatief gefixeerd.

111
Q

rode vlaggen maligniteit

A

> 50, geen relatie met houding, continue pijn, malaise, gewichtsverlies, hoog BSE

112
Q

rode vlaggen hernia

A

uitstraling been verder dan knie, meer pijn in been dan rug, verergering bij drukverhoging (hoesten, niezen, persen)

113
Q

rode vlaggen osteoporotische wervelfractuur

A

vrouwen >60, laag gewicht/afname lengte, corticosteroïdengebruik, kyfose

114
Q

rode vlaggen voor Bechterew

A

<25 jaar, perifere artritis, nachtelijke pijn, ochtendstijfheid, goede reactie op NSAID, verhoogd BSE

115
Q

rode vlaggen lumbosacraal radiculair syndroom

A

uitstraling naar been, pijn in been meer dan in rug, neurologische prikkeling, uitvalsverschijnselen, anesthesie rijbroekgebied

116
Q

Wat is de triceps surea?

A

laterale en mediale gastrocnemius + soleus

117
Q

Wat zijn de quadriceps?

A

musculus rectus femoris, musculus vastuc medialis, musculus vastus intermedius en musculus vastus lateralis

118
Q

appositionele groei

A

perichondriumcellen differentieren tot kraakbeencellen

119
Q

interstitiele groei

A

chondroblasten en chondrocyten vermenigvuldigen zich

120
Q

Welke gewrichten zijn voor momenten beter?

A

platte

121
Q

Verloop plexus brachialis

A

remi > trunci > divisiones > fasciculi

122
Q

Z-disk

A

zorgt dat de kracht van het sarcomeer overgedragen kan worden op het sarcolemma

123
Q

Waaruit bestaan de costameren?

A

dystrofine glycoprotein complex en integrin receptor complex

124
Q

Structuren carpale tunnel

A
  • n. medianus
  • flexor digitorum profundus (4)
  • flexor digitorum superficialis (4)
  • flexor pollicis longus
125
Q

Welke gewrichten zijn vooral bij RA aangedaan?

A

PIP en MCP

bij artrose bijna nooit MCP

126
Q

Hoe gaat de uitleiding van anesthesie?

A

Stoppen van toediening anesthesie > afbraak vindt plaats

Als patiënt niet wakker wordt > toedienen antagonisten (naloxon, Flumazenil, neostigmine/sugammadez)

127
Q

Waarvoor kunnen dampvormige anesthetica worden gebruikt?

A

Inleiding of kortdurende ingrepen, kun je niet goed antagoneren

128
Q

acute to chronic workload ratio

A

Een te grote toename aan belasting ten opzichte van wat een individu gewend is.

129
Q

misvormingen klompvoet

A

CAVE (+P)
cavus
adductie voorvoet
varus achtervoet
equinus enkel

pes equinus varus adductus

130
Q

Waarin is er een stoornis bij osteochondrosen?

A

enchondrale ossificatie

Kan optreden in de epifyse en apofyse in het hele lichaam

131
Q

epifyse/metafyse

A

epifyse: groeischijf

metafyse: geen groeischijf, het gewrichtsdeel van bot

132
Q

bot van boven naar beneden

A

epifyse > metafyse > diafyse

133
Q

Dupuytren

A

Bij de ziekte van Dupuytren verandert het bindweefsel in uw hand.
U krijgt harde knobbels en dikke draden in uw hand en vingers. Deze kunnen pijn doen.
Soms worden de hand en vingers ook stijf en krom.

134
Q

tarsale tunnel

A

m. flexor digitorum longum, flexor hallucis longus, tibialis posterior, a. en v. tibialis posterior en n. tibialis

135
Q

gekruiste test van Lasèque

A

Til bij de patiënt in rugligging het contralaterale been (in de knie gestrekt) op, met vermijding van rotatie, ab- en adductie in de heup

De proef is positief als het heffen van het gestrekte contralaterale been tussen 30-70 graden flexie van de heup gepaard gaat met een pijnreactie in het aangedane been volgens hetzelfde patroon als bij de gewone proef van Lasègue

136
Q

zenuwvoorziening voet plantair, sensibel

A

vooral n. tibialis

137
Q

zenuwvoorziening voet ventraal, sensibel

A

vooral peroneus

138
Q

Welke voetafwijking bij kinderen is pathologisch vanaf welke leeftijd?

A

Kind van 4 jaar met varus stand

O-benen (genua vara) zijn normaal bij pasgeborenen en peuters (tm 2 jaar en afstand <10 cm), maar zouden na 2 jaar recht moeten trekken.

139
Q

Tussen welke leeftijd zijn X-benen (valgus) fysiologisch?

A

corrigeert meestal na het 7e jaar

140
Q

Welk type Salter Harris wordt vaak NIET herkent op conventionele röntgenfoto’s?

A

vijf

141
Q

Welke zenuw zorgt voor plantairflexie?

A

n. tibialis, n. plantaris medialis en lateralis

142
Q

Welke zenuw maakt dorsoflexie en pronatie mogelijk?

A

n. peroneus profundus en superficialis

143
Q

Waarvoor zorgt het bovenste spronggewricht?

A

plantair- en dorsaalflexie

144
Q

Waarvoor zorgt het onderste spronggewricht?

A

supinatie en pronatie

145
Q

Wat vormt het bovenste spronggewricht?

A

art. talocruralis (tibia, fibula en talus)

146
Q

Waaruit bestaat het onderste spronggewricht?

A

art. midtarsale (art. calcaneocuboidea en art. talonaviculare)

147
Q

Hoe kunnen skeletspieren regenereren?

A
  • door mitosen van dwarsgestreepte spiercellen
  • delen van satellietcellen
148
Q

LO TFCC scheur

A
  • drukpijn fovea (tussen os pisiforme en ulnaire kop)
  • TFCC grinding (carpus en ulna worden op elkaar geduwd > pijn)
  • toename laxiteit DRU gewricht
149
Q

Hoe heet een pols met artrose als gevolg van een letsel van het scapholunaire ligament?

A

SLAC wrist

150
Q

Welke anatomische structuur is geruptureerd bij een mallet vinger?

A

eindslip of terminale slip van de (musculus) extensor (digitorum) van de ringvinger. De top van de vinger kan niet meer actief strekken

151
Q

Wat doet het tuberculum van Lister?

A

vormt een katrol voor de m. extensor pollicis longus

152
Q
A