8/1 Flashcards

1
Q

Roeien met de riemen die je hebt

A

(=je moet het doen met de middelen die je hebt.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Martelaar

A

Martyr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leuze

A

korte krachtige zin die precies je bedoeling uitdrukt - statement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vete

A

Blijvende ruzie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Romp

A

Hull/govde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inrichten

A

(een gebouw) geschikt maken voor gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontmantelen

A

Dismantle /iets gevaarlijks ongebruikbaar maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Letsel

A

Injury

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dekking

A

Reimbursement/geru odeme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gerei

A

allerlei kleine spulletjes om iets te doen of te maken - gear, rig, instruments
kookgerei - cooking paraphernalia
schrijfgerei - writing tools
Utensils

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Medaille

A

Medal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Eruit flappen

A

Blurt out / say (something) suddenly and without careful consideration:
she blurted out the truth [with direct speech] ‘It wasn’t my idea,’ Gordon blurted.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pech

A

pech zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak: [pɛx]

1) iets onaangenaams dat jou toevallig overkomt
Voorbeelden: pech hebben,
Het was gewoon stomme pech; niemand kon er iets aan doen.
Antoniem: mazzel
Synoniem: tegenslag

2) technisch probleem met een motorvoertuig waardoor je niet verder kunt rijden
Voorbeeld: Ze komt later, want ze staat met pech langs de weg.
Synoniem: panne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Belemmeren

A

ervoor zorgen dat iets niet kan gebeuren of dat iemand iets niet kan doen - hinder, interrupt, obstruct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sieren

A

Mooi maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Er geen kaas van hebben gegeten

A

er geen verstand van hebben)

17
Q

Intrekken

A

iets) ongeldig verklaren
Vervoegingen: heeft ingetrokken (volt.deelw.)
Voorbeelden: een besluit intrekken,
Ik trek mijn beschuldiging in.