24/03 Flashcards

1
Q

Overgaan

A

van iets onprettigs) ophouden
Voorbeeld: Ik heb er een paar jaar flink last van gehad, maar het is helemaal overgegaan.
Synoniem: voorbijgaan

2) op school naar een hogere klas gaan
Voorbeeld: overgaan naar de derde klas
Antoniem: zittenblijven

3) (van een telefoon of bel) hoorbaar zijn
Voorbeeld: Zodra de telefoon overging, nam ze op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Griffen

A

met iets scherps (in iets) krassen
Voorbeeld: je naam in de muur griffen
in het geheugen gegrift staan (je nog heel goed herinneren) Dat beeld van mijn kind dood onder die auto. Het staat na al die jaren nog in mijn geheugen gegrift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Invalshoek

A

uitgangspunt waarmee je iets benadert
Voorbeelden: op een dagje uit je collega's vanuit een andere invalshoek ervaren,
een onderwerp vanuit een wetenschappelijke invalshoek behandelen
Synoniemen: perspectief, oogpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Berucht

A

zeer bekend door ongunstige eigenschappen
Voorbeelden: berucht zijn vanwege de slechte hygiënische omstandigheden,
een beruchte misdadiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Penibel

A

pijnlijk
Voorbeeld: een penibele financiële situatie
Synoniem: moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nabijheid

A

in de nabijheid van (in de buurt van) Het strand ligt in de onmiddellijke nabijheid van het hotel. Synoniem: vlakbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voltrekken

A

een besluit) uitvoeren
Voorbeelden: Voordat het vonnis werd voltrokken, pleegde hij zelfmoord in zijn cel.,
De burgemeester zelf zal het huwelijk voltrekken.

II zich voltrekken reflexief werkw.
Uitspraak: [vɔl’trɛkə(n)]
Afbreekpatroon: vol·trek·ken
Vervoegingen: voltrok zich (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen: heeft zich voltrokken (volt.deelw.)

gebeuren
Voorbeeld: De ramp voltrok zich in enkele seconden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hectisch

A

heel druk en rommelig
Voorbeeld: een hectische tijd achter de rug hebben
Synoniem: chaotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Weerga

A

Gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly