27/12 Flashcards

1
Q

Kantelen

A

naar één kant omvallen, of (iets) een andere kant op leggen of draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kettingbotsing

A

Zincirleme kaza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Accumuleren

A

Accumulate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geste

A

Jest

geste zelfst.naamw.
Uitspraak: [ˈʒɛstə]
Verbuigingen: -s (meerv.)

teken van goede bedoelingen - gesture
Die extra beloning met Kerstmis was een mooie geste van de baas. - The extra Cristmas bonus was a nice gesture of the boss.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gerucht

A

Rumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Toegang

A

Entrance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschaffen

A

Provide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Overeenstemmen

A

overeenstemmen werkw.
Uitspraak: [ovə’renstɛmə(n)]
Afbreekpatroon: over·een·stem·men
Vervoegingen: stemde overeen (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen: heeft overeengestemd (volt.deelw.)

kloppen of gelijkenis vertonen met iets of iemand anders
Voorbeelden: niet overeenstemmen met de werkelijkheid,
mijn opvattingen stemmen niet overeen met de jouwe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genereus

A

Generous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onherroepelijk

A

Inevitable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Euforisch

A

Euophoria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spatten

A

Splatter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noch

A

Nor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Portie

A

Portion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Attest

A

schriftelijke verklaring die als bewijs dient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Devulatie

A

Devulation/devülasyon

17
Q

Baksteen

A

Brick

18
Q

Saneren

A

saneren werkw.
Uitspraak: [saˈnerə(n)]
Verbuigingen: saneerde (verl.tijd ) heeft gesaneerd (volt.deelw.)

gezond maken - put in order, fix, see to
je gebit laten saneren door de tandarts - let a dentist look at your teeth
een bedrijf saneren - restructure a company

19
Q

Beleid

A

manier waarop je iets regelt en leidt - policy

20
Q

Voorzorg

A

Precaution

21
Q

Blootstellen aan

A

Exposure

22
Q

Immuniteit

A

Immunity

23
Q

Verontreinigen

A

Contaminate