18-12 Flashcards
1
Q
Winst
A
Profit
2
Q
Beklaagde
A
iemand die voor een rechtbank ergens van wordt beschuldigd
3
Q
Overwinning
A
Victory
4
Q
Opsluiten
A
Imprison/lock up
5
Q
Ontsteking
A
Inflammation/iltihap
6
Q
In aanmerking komen
A
aan de voorwaarden voldoen) in aanmerking komen voor een werkeloosheidsuitkering
7
Q
Afzetten
A
iemand op een plaats) brengen en zelf verdergaan
Voorbeeld: Ik zal je bij de bushalte afzetten.
8
Q
Kwijtraken
A
Lost
9
Q
Moeite
A
Ugras
10
Q
Zich inzetten
A
moeite doen (voor iets of iemand)
Voorbeeld: `Ik heb me erg ingezet om de vluchtelingen te helpen.
11
Q
Botsen
A
Clash/collide
12
Q
Flou
A
Vaag/vague
13
Q
Vermommen
A
Disguise
14
Q
Vleien
A
Flatter
15
Q
Troost/zoeken
A
Consolation/ solace /teselli