12/03 Flashcards

1
Q

Door de mazen van het net glippen

A

op een handige manier ontkomen aan de voor jou vervelende gevolgen van je bedenkelijke gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met iets op de proppen komen

A

iets vertellen, ermee voor de dag komen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spreekwoorden en zegswijzen
• iets onder de loep nemen

A

Iets nauwkerig onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Overhoop liggen met iemand

A

ruzie met iemand hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ronselen/overhalen

A

overhalen om iets te doen of in dienst nemen
Voorbeelden: stemmen ronselen voor de verkiezingen,
een paar van je vrienden ronselen om je te helpen verhuizen

met argumenten bereiken dat (iemand) iets wil doen
Voorbeeld: Hij wilde eigenlijk geen handtekening zetten, maar hij liet zich overhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het had geen zin om het wiel opnieuw te vinden

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sloeg hij de spijker op zijn kop

A

=de kern van de zaak benoemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prijsgeven

A

Bir sırrı açıklamak anlamında: “ifşa etmek” / “açıklamak”
• Örnek: Hij wil zijn geheim niet prijsgeven. → Sırrını ifşa etmek istemiyor.
• Bir şeyden vazgeçmek, bırakmak anlamında: “feragat etmek” / “vazgeçmek”
• Örnek: Hij gaf zijn droom op en prijs. → Hayalinden vazgeçti.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Overlopen

A

van iemand) je aansluiten bij de tegenstander
Voorbeeld: overlopen naar het kamp van de vijand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly