2A2 week 12 HC 5 & 7 Blaascarcinoom Flashcards

1
Q

Wat is microscopische hematurie?

A

Meer dan 3 ery’s per gezichtsveld, 2x bepaald
- < 2% kans op maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is macroscopische hematurie?

A

Met blote oog zichtbaar
- 15-28% kans op maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van het blaascarcinoom?

A
  • 6600 / jaar
  • 5 jaar overleving 50-55%
  • 4x vaker mannen
  • 25% invasief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke voorgeschiedenis vergroot de kans op een blaascarcinoom?

A

Bestraling kleine bekken, chronische UWI, verblijfskatheter, roken, aromatische amines, balkan nefropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke medicatie vergroot de kans op een blaascarcinoom?

A

Fenacetine, immuunsuppressie, cyclofosfamide, schistosomiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk labonderzoek doe je bij verdenking op een blaascarcinoom?

A
  • Kreatinine, ureum, GFR, Hb
  • Sediment
  • Morfologie erytrocyten
  • Urine kweek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke beeldvorming gebruik je bij verdenking op een blaascarcinoom?

A
  • Urethrocystoscopie (UCS): katheter met camera
  • Echografie nieren
  • CT urine wegen
    + X-BOZ, X-RPG, X-RUG, MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarop wordt gelet bij een transurethrale resectie?

A

Aantal tumoren, grootte, radicaliteit
- bimanueel toucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarop let de patholoog bij een biopt?

A

Histologie, T-stadium, gradering, carcinoma in situ, spierinvasie/detrusor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke typen blaascarcinomen zijn er?

A

Urotheelcel (90%), plaveiselcel (7%), neuroendocrien of sarcomatoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de T stadiëring van het blaascarcinoom eruit?

A
  • Tis: carcinoma in situ
  • Ta: urotheel/mucosa
  • T1: lamina propria
  • T2: binnenste spierlaag
  • T3a: buitenste spierlaag
  • T3b: vetweefsel
  • T4a: prostaat
  • T4b: bot/organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de vervolgstap van de verschillende stadia?

A
  • Carcinoma in situ: blaasspoeling
  • Niet invasief: CT-urinewegen
  • Spierinvasief: CT-thorax abdomen (metastasen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet de N stadiëring van het blaascarcinoom eruit?

A
  • N1: 1 in het bekken
  • N2: meerdere in bekken
  • N3: iliaca communis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet de M stadiëring van het blaascarcinoom eruit?

A
  • M1: lymfklier hoger dan iliaca communis
  • M2: andere organen (vaak longen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe deel je een niet spierinvasief blaascarcinoom in?

A
  • Aantal: 1, 2-7, meer dan 8
  • Grootte: < 3 cm of < 3 cm
  • Primair of recidief (interval < of > 1 jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de behandeling van een niet invasief blaascarcinoom?

A

Transurethrale resectie + blaasspoeling

17
Q

Wanneer ben je low risk en wat is de nabehandeling van deze patiënten?

A

1 enkele tumor kleiner 3 cm
- Geen spoeling, elke 5 jaar cystoscopie

18
Q

Wanneer ben je intermediate risk en wat is de nabehandeling van deze patiënten?

A

Recidief
- Mitomycine C blaasspoeling

19
Q

Wanneer ben je high risk en wat is de nabehandeling van deze patiënten?

A

Graad 3, carcinoma in situ, pT1
- re-TUR en 1-3 jaar BCG spoeling (immuuntherapie tuberculose bacterie)

20
Q

Wanneer wordt een re-TUR gedaan?

A

T1G3, T1, T2, geen detrusor invasie

21
Q

Wat zijn de behandelopties van het spierinvasief blaascarcinoom?

A
  • Cystectomie met urinedeviatie
  • Chemotherapie
  • Radiotherapie
  • Chemoradiatie
  • Immuuntherapie
22
Q

Waaruit bestaat de radicale cystectomie?

A

Mannen: cystoprostatectomie
Vrouwen: exentratie
+ lymfeklierdissectie

23
Q

Welke typen radicale cystectomie zijn er?

A
  • Incontinente deviatie (Bricker): stoma van het terminale ileum
  • Uretrocutaneostomie: urineleider in huid
  • Continente niet orthotope deviatie (Indiana pouch): stoma van dikke darm + klep van Bohwen
  • Continente orthotope deviatie (Neoblaas): blaas gemaakt van het ileum
24
Q

Wanneer is iemand geschikt voor een neoblaas?

A
  • Jonger dan 75 jaar
  • Adequate nierfunctie
  • Geen radiotherapie bekken
  • Tumorvrije blaashals
  • Gemotiveerde patiënt
  • In staat tot buikpers of zelfcatheterisatie
25
Q

Wat zijn de complicaties van urinedeviaties?

A
  • Postoperatief: ileus, wondinfectie, UWI, abces, trombose, naadlekkage
  • Lange termijn: parastomale hernia, metabole acidose, nierinsufficiëntie, ureterstenose, littekenbreuk
26
Q

Wat is het voordeel van neoadjuvante chemotherapie?

A

3-4 kuren cisplastin gevolgd door radicale cystectomie
- Overlevingswinst 6% na 10 jaar
- Verdubbelt kans op geen resttumor

27
Q

Wanneer gebruikt je chemotherapie in inductiesetting?

A

Alleen bij respons
- Locoregionaal lymfogeen gemetastaseerd
- T4 stadium primaire tumor

28
Q

Wat zijn kenmerken van palliatieve chemotherapie?

A
  • Levensverlengend en bestrijden van klachten
  • Mediane survival van 8 naar 14 maanden
  • Gunstig: goede performance, geen anemie, geen lever of bot metastasen
29
Q

Wanneer wordt er geen chemo gegeven?

A
  • Plaveiselcelcarcinoom: resistent
  • Slechte nierfunctie (< 60), beenmergdepressie, gehoorsstoornissen, polyneuropathie
30
Q

Wanneer geef je chemoradiotherapie?

A

Bij patiënten die niet geopereerd kunnen worden

31
Q

Wanneer geef je brachytherapie?

A
  • Tumor < 5 cm
  • Stadium T2N0M0
  • Geen bijkomend Cis
  • Niet op blaashals of trigonum
32
Q

Wanneer geef je immuuntherapie?

A

PD1/PDL1 positieve tumoren
- High mutational load