1.3 Chirurgische anatomie van het bewegingsapparaat & 1.4 Schouderanatomie Flashcards

1
Q

Hoe kan er veilig worden geopereerd?

A
  • Via internevous plane (Zonder delen van spieren te snijden)
  • Voorkom zenuwschade en devascularisatie
  • Voorkomen weefselschade (Druk, hitte, tractie)
  • Minimaal invasief
  • Kennis anatomie en anatomische variaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan de anatomie worden bestudeerd?

A
  • Klassiek -> Van binnen naar buiten, buiten naar binnen
  • Probleem gestuurd
  • Conceptueel (Functie van bijvoorbeeld, compartiment, fascia, septum, retinaculum, aponeurose, bursa, meniscus)
  • Functioneel -> Vorm is functie, functie volgt vorm
  • Beeldend (CT is altijd transversaal, MRI kan zelfs diagonaal, Röntgenfoto is een plat foto, bot is wit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een compartiment?

A

Ruimte afgesloten door een fascie:
- Zenuw
- Arterie
- 2 venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een retinaculum?

A

Oppervlakkige uitlopers van de fascie. Bijvoorbeeld lacertus fibrosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een aponeurose?

A

Door tractie verdikte fascie. Is nodig om krachten voort te geleiden naar een ledemaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een bursa?

A

Slijmbeurs. Met vocht gevuld zakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een meniscus?

A

Kraakbeen schijfje ontstaan door beweging:
- Grotendeels (2/3) avasculair. Voeding vanuit synovia
- Drukverdeling, stabiliteitsfunctie in mediale richting en verdeling synoviale vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke gewrichtsbehandelingen zijn er?

A
  • Atroscopie: In het gewricht (En endoscopie bijvoorbeeld subacromiaal, Haglund syndroom, tendoscopie)
  • Athroplastiek: Kunstgewricht (Resectiearthroplastiek, bijvoorbeeld bij heupgewricht Girdlestone)
  • Athrodese: Verstijven
  • Athrolyse: Losmaken
  • Athrocentese: Gewrichtspunctie
  • Synovectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke ossale behandelingen zijn er?

A
  • Osteotomie: Doorsnijden/zagen/bijtelen
  • Osteosynthese: Verbinden van 2 botdelen aan elkaar
  • Verlengen (Distractieosteogenese) of inkorten
  • Resectie (Partieel of geheel)
  • Excochleatie: Wegschrapen (Bijvoorbeeld bij benigne of laaggradige tumoren)
  • Bottransplantatie (Homoloog, autoloog)
  • Nettoyage: Schoonmaken (Bijvoorbeeld bij osteomyelitis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke pees- en ligament behandelingen zijn er?

A

Pees
- Hechting
- Verlenging
- Nettoyage
- Vastzetten

Ligament
- Hechting
- Reïnsertie
- Reconstructie (Bijvoorbeeld voorste kruisband)
- Shrinking (Bijvoorbeeld capsular shrinking bij schouderinstabiliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke fascie en bursa behandelingen zijn er?

A

Fascie:
- Fasciotomie (Bijvoorbeeld compartimentsyndroom)
- Fasciectomie (Bijvoorbeeld fibromatosis palmaris (Morbus Dupuytren) of plantaris (Ledderhose Syndroom))
- Fascieplastiek (Bijvoorbeeld Z-plastiek bij fascia lata)

Bursa:
- Bursectomie
- Drainage bursa
- Injectie bursa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke spier en zenuw behandelingen zijn er?

A

Spier:
- Resectie (Bijvoorbeeld weke delentumoren of myositis ossificans)

Zenuw:
- Decompressie
- Transpositie
- Hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de sagittale as?

A
  • Pijl vanaf voorin erin, frontale vlak
  • Abductie en adductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de longitudinale as?

A
  • Pijl vanaf bovenin erin, transversale vlak
  • Endorotatie en exorotatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de transversale af?

A
  • Pijl vanaf zijkant erin, sagittale vlak
  • Retroflexie en anteflexie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat de stabiliteit van de schouder?

A
  • Passief -> Botten, kapsels en banden (200N)
  • Actief -> Spieren
17
Q

Waaruit bestaat de schoudergordel?

A
  • Clavicula
  • Sternum
  • Scapula (Met acromion, m. acromioclavicularis en m. glenohumeralis)

Labrum glenoidale zit om het schoudergewricht heen. Lange pees van de biceps zit hier aan vast

18
Q

Wat zijn propriosensoren?

A

Reksensoren die constant contact maken met spieren om te coördineren

19
Q

Welke spieren lopen van schouder naar arm?

A

Rotator cuff spieren:
- Craniaal: m. supraspinatus (Voorkant tuberculum majus zit de insertie)
- Dorsaal: m. infraspinatus (Achterkant van tuberculum majus zit de insertie) en m. teres minor
- Ventraal: m. subscapularis (Hecht aan tuberculum minus)
+ m. deltoideus (Kracht en retroflexie)

Deze spieren zorgen vooral voor rotatie en stabiliteit van de kop.

Passieve stabiliteit van de schouder is niet heel sterk. Hierdoor is de schouder afhankelijk van de spieren voor de stabiliteit

20
Q

Welke spieren lopen van de romp naar de schouders?

A
  • Dorsaal: m. levator scapulae, m. rhomboideus (De m. trapezius en m. serratus anterior behoren ook tot de romp schoudergroep) -> Houdt scapula op zijn plek
  • Ventraal: m. pectoralis minor
21
Q

Welke spieren lopen van de romp naar de arm?

A
  • Dorsaal: m. latissimus dorsi
  • Ventraal: m. pectoralis major (Optillen van de arm)

Vooral voor de beweging

22
Q

Welke spieren lopen van de romp naar de scapula?

A

m. trapezius, m. serratus anterior

Instabiliteit en beweging

23
Q

Hoe verloopt de innervatie van de arm?

A
  • Plexus brachialis -> Radices: C5/6, C7, C8/Th1 (Gaat naar musculocutaneus, axillaris, radialis, ulnaris, medianus)
  • Trunci; Superior, medius, inferior
  • Fasciculi: Lateralis, posterior/dorsalis, medialis (Ten opzichte van axillaris)
  • Perifere zenuwen
24
Q

Wat is een Erbse paralyse?

A

Hoge plexuslaesie: C5 en C6
- Waiters tip -> Flexie en pronatie

25
Q

Wat is een Klumpkes paralyse?

A

Lage plexuslaesie: C8 en Th1
- Klauwhand

26
Q

Wat zijn de kenmerken van schouderluxatie?

A
  • Ventrocaudaal
  • Kans op letsel plexus brachialis
27
Q

Uit welke radici komen de perifere zenuwen?

A
  • n. Medianus -> C6, C7 soms C5
  • n. Ulnaris -> C8, Th1 en soms C7
  • n. Radialis -> C5-C8
  • n. Musculocutaneus -> C5-C7
28
Q

Hoe gaat de circulatie van de schouder?

A

RIchting de arm: a. subclavia -> a. axillaris -> a. brachialis -> a. radialis & a. ulnaris