Peri-operatieve zorg en anesthesi Flashcards
4 stadia van anesthesie
- Bewustzijnsverlies,
- Excitatie: iemand wordt hierin wild, veel ongecontroleerde bewegingen
- Chirurgisch stadium: brein onderdrukt, ook geen ongecontroleerde bewegingen
- Ademstilstand/reflexverlies: hier hoog risico want je moet ook beademen.
Trias van anesthesie (de 3 pijlers voor anesthesie)
Hypnose/narcose (slaap), analgesie (pijnstilling) en relaxatie (spierverslapping).
Hypnose/narcose
Eerst kapbeademing geven ofwel pre-oxygentaie. Hypnose kan worden bereikt door: dampen (isofluraan, sevofluraan (ethers)) doe je vaak bij kinderen of intraveneuze medicatie bij volwassenen (propofol of etomidaat). Onbekend is werkingsmechanisme. Mogelijk interactie met GABA-receptoren. En potentie hangt af van vet-oplosbaarheid, hoe beter vetoplosbaar hoe minder middel je nodig hebt.
Analgesie
Opiaten (morfine, fentanyl, sufentanil) die aan opiaatreceptoren binden (mu (belangrijkst), kappa en delta). Normaal binden endorfines daaraan. Werking in hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Relaxatie/spierverslappers
- Neuromusculaire junction inhibitors.
- 1e middel werkt depolariserend; suxamethonium, in 1x komt hele lading nabootsing van ACh vrij zodat alle receptoren bezet zijn. Alle spiercellen activeren dan tegelijk dan ontstaan spierfasciculaties. Maar daarna verstijven na depolarisatie.
- 2e middel werkt niet-depolariserend: recuronium of atracurium. Competitieve antagonisten voor acetylcholine receptor. Duurt langer voor werking intreedt maar relaxatie duurt langer.
- Is echt alleen spierverslapper, dus als je andere middelen vergeet kan patiënt alles bewust meemaken maar niks zeggen.
Intubatie
Voor O2-toediening. Je kan dus intuberen maar ook larynxmasker plaatsen. Bij die laatste hoef je stembanden niet te passeren (wat bij intubatie wel moet) en je hoeft dan niet verslapt te zijn. Alleen gebruiken als <2h want is groot en kan drukplekken geven.
Intubatie: ballonnetje onder stembanden opblazen zodat het op zijn plek blijft.
2 andere verschillende vormen van neuraxiale blokkade
- Epiduraal blok: vaak bij bevalling, werkt in epidurale ruimte, dus je blijft nog voor de dura en maakt ruimte die er eigenlijk niet is. slangetje achterlaten voor continue medicatie. Werkt vooral als sensibiliteit blokkade, dus pijn gaat weg. Kan je op alle niveaus prikken, ook thoracaal, want je komt niet bij myelum
- Spinaal blok: prik je echt in ruggenmerg. Kan je dus niet overal plaatsen want anders kom je in myelum en kan schade geven. nooit boven L2!!! Dus rond L3-L5. Is sensorisch en motorisch blok
Met lidocaïne of bupivacaïne.
Regionale blokkade plaatsen
- Interscalair: bij schouderoperatie, alsnog narcose geven wel
- Supraclaviculair/axillair: echogeleid prikken, potent genoeg dus geen extra narcose
- Femoralis/ischiadicus: vooral bij pijnstilling na operatie
Met lidocaïne of bupivacaïne.
Aanpassingen van lichaam tijdens narcose (op verschillende niveaus)
- Cardiaal: hypotensie en ritmestoornis (tachycardie of bradycardie)
- Respiratoir: ademdepressie (door morfine) en shunting van bloed
- Neurologisch: intacte pupilreactie, EMV van 3 bij algehele anaesthesie en afname hersenactiviteit.
Hoe kan je meten of beademing goed gaat tijdens narcose?
Er zit CO2 meter in kapje, dus EtCO2 (end-tidal CO2) bepalen, is hoeveelheid CO2 die wordt uitgeademd (capnografie). Hoge EtCO2 betekent dat onvoldoende beademd wordt (hypoventilatie); CO2 stapeling. Als EtCO2 heel laag is sprake van hyperventilatie of juist hele lage cardiac output