Farmacotherapie Flashcards

1
Q

Behandeling angina pectoris

A

Verapamil, Ca-antagonist. Remt langzame influx van Ca-ionen door celmembraan van contractiele en prikkelgeleidende cellen in hart en van glad spierweefsel van coronaire en perifere arteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Farmacokinetiek en dynamiek

A
  • Kinetiek: wat het lichaam met het geneesmiddel doet. Gaat over: absorptie, distributie, metabolisme en eliminatie
  • Dynamiek: wat het middel met het lichaam doet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biologische beschikbaarheid (F)

A

De fractie van dosis die onveranderd in de circulatie terecht komt. tussen 0-1. Vooral inductie en remming van CYP-enzymen speelt belangrijke rol. Toedieningsweg en toedieningsvorm hebben invloed (intraveneus toedienen geeft F van 1/100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordelen en nadelen van mga/met gereguleerde afgifte tablet

A
  • Langzamere opname, waardoor stabielere plasmaconcentratie ontstaat, vermindert bijwerkingen. Medicijn heeft langere werkingsduur en hoeft dan minder vaak worden toegediend.
  • Nadelen: als snel effect gewenst duurt het langer voordat dit effect is bereikt. En er mag niet op tabletten worden gekauwd, kan lastig zijn voor dementen of delier patiënten. Blijft langer in maagdarm kanaal dus kan daar bijwerkingen/interacties geven. Conventionele preparaten werken snel en er is direct effect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verdelingsvolume (Vd)

A

Verhouding tussen hoeveelheid stof in het lichaam en plasmaconcentratie van stof. Vd = stof in weefsel/plasmaconcentratie. Als lage Vd is veel stof in plasma en weinig in weefsel, hoog Vd juist veel in weefsel.
Vd heeft invloed op de oplaaddosis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waardoor kan het Vd worden beïnvloed

A

Plasma-eiwitbinding, lipofilie, ionisatiegraad en moleculair gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het geval bij levercirrose

A

Minder plasmaeiwitten. Dan stijgt de vrije fractie van de stof en aan weefsel binden. therapeutisch effect stijgt dan en intoxicatie kan optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is oplaaddosis afhankelijk van

A

Het verdelingsvolume. Onderhoudsdosis is dat niet, die is afhankelijk van de klaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klaring (Cl)

A

Manier waarop en snelheid waarmee geneesmiddel wordt afgebroken en uitgescheiden. Dus eliminatiemaat. Klaring is volume plasma of bloed dat per tijdseenheid volledig geklaard wordt van een stof.
Cl = Q x ER
Q=bloedstroom in ml/min of L/uur. ER is extractieratio, 0-1 en is fractie van bloed dat volledig wordt schoongemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eerste orde kinetiek en nulde

A

Per tijdseenheid bepaald percentage/fractie werkzame stof wordt geklaard. Hogere concentratiegraad geeft snellere afbraak.
Nulde-orde kinetiek: geen efficiëntere afbraak, want enzymen vanaf begin verzadigd en werken maximaal, gebeurt onder andere bij alcohol en fenytoïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Halfwaardetijd T1/2

A

Geeft aan na hoeveel tijd de helft van de toegediende hoeveelheid stof nog in lichaam aanwezig is.
T1/2 = (0,7*Vd)/Cl.
Denk eraan; Vd is L/Kg, dus uitrekenen voor hoeveel iemand weegt.
Het duurt 4-5x de halfwaardetijd voordat geneesmiddel volledig is verwijderd nadat toediening is gestopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Steady state Css

A

Toestand waarbij hoeveelheid stof die geabsorbeerd wordt gelijk is aan eliminatie. Concentratie fluctueert dan rondom constante waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor wordt steady state beïnvloed

A

Toegediende dosis, biologische beschikbaarheid, absorptie en klaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oplaaddosis DL

A

Hoeveelheid van een middel dat extra moet worden toegediend om gewenst effect te krijgen. Digoxine moet je meerdere keren geven, want smalle therapeutische breedte dus kan snel toxisch worden, door meermaals toedienen heeft het middel meer tijd om te verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kenmerkende symptomen van morfine intoxicatie

A

Pinpoint pupillen, ademhalingsdepressie (hypercapnie), depressie CZS. Verder kan: hypotensie/bradycardie, hypothermie, hypoventilatie, hyporeflexie, urineretentie en verlaagde darmperistaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe behandel je opiaatintoxicatie

A

Naloxon geven, opioïdantagonist met competitieve werking. Daarna naar bewaakte afdeling, want naloxon heeft kortere T1/2 dan morfine dus kans dat patiënt nogmaals in coma komt.

17
Q

Glimepiride

A

Oraal bloedglucose verlagend middel. Orale toediening en metabolisme in lever en wordt met urine en feces volledig als metabolieten geklaard

18
Q

Oorzaken hypoglycemie

A

Infectie zelf kan leiden tot verhoogd glucose gebruik, maar infectie kan het ook veroorzaken. Verder: diarree, diureticumgebruik en niet eten

19
Q

Beleid hypoglycemie

A

Glucose toedienen en infuus aanleggen. Dan glucose monitoren

20
Q

Fysiologische veranderingen ouderen als je kijkt naar medicatie

A

Verminderde nierfunctie dus klaring gaat moeilijker en dus hogere concentratie