Lekce 18 Flashcards
aardig
pěkný, milý
af/nemen; nam af, afgenomen
in: stof afnemen
ubírat, utírat
utírat prach
been, het; benen
noha
brengen; bracht, gebracht
přinést, dovést
daarop
poté
donkerblond
tmavě blond
figuur, de
postava
gauw
rychle
gedachte, de; gedachten
myšlenka
gezicht, het
obličej
gunnen
dopřát, přát
haar, het
vlasy
hand, de
ruka
hoek, de
roh, kout
in de weer
v plné práci, v akci
kalm
klidný
kin, de
brada
knap
pěkný, chytrý
lappen
utírat, čistit
lappen
utírat, čistit
leuk
hezký
lichtbruin
světle hnědý
lopen; liep, heb/ben gelopen
chodit
mond, de
ústa
mouw, de
rukáv
natuur, de
příroda, povaha
neus, de
nos
oog, het
oko
oogopslag, de
pohled
oor, het
ucho
raden; raadde, geraden
hádat
rijden; reed, heb/ben gereden
jezdit
rust, de
klid
steeds
stále
steken; stak, gestoken
in: de handen uit de mouwen steken
strčit, píchnout
přiložit ruku k dílu
steken; stak, gestoken
in: de handen uit de mouwen steken
strčit, píchnout
přiložit ruku k dílu
sympathiek
sympatický
teen, de
prst na noze
teint, de
pleť
trappen op
šlápnout na
tussen
in: tussen haakjes
mezi
v závorce, mimochodem
verkleinwoord, het
zdrobnělina
verliefd raken op
zamilovat se do
vinger, de
prst
voet, de
noha, chodidlo
volgend
následující
vrij/laten; liet vrij, vrijgelaten
pustit, uvolnit
wang, de
tvář
welismaar
sice
graaf, de
hrabě
pa
tatínek
wijzen
ukázat
duim, de
palec
hoed, de
klobouk
dragen
nosit
pluim, de
chochol
mandje, het
košíček
hoofd, het
hlava
shouders
ramena
knie, de
koleno
teen, de
prst u nohy
puntje van de neus
špička nosu