De Sprong Thema 2 Flashcards

1
Q

als

A
  1. op het moment dat, wanneer 2. op voorwaarde dat, in het geval dat (+bijzin)
conj
1.	jako (pracovat jako ap.)
2.	když (ve chvíli kdy)
3.	jestli (za podmínky), pokud (jestliže), když (za podmínky), kdyby
4.	jako (podobnost)
adv
1.	když (jakmile)
2.	jak (stejně jako)
phr
Als het maar... Kdyby tak... (přání), Kéž by...
zowel... als jak... tak (obojí)
Laat me weten als hij komt. Kdyby přišel, dej mi vědět.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijf (het)

A

de zaak, een onderneming die met handel geld verdient

  1. podnik (firma ap.)
  2. provoz čeho (stroje, zařízení ap.)
  3. provoz čeho (podniku ap.)
  4. dějství
    phr
    buiten bedrijf mimo provoz
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beloven

A

zeggen dat je iets zult doen of geven

  1. slíbit co komu
  2. naslibovat co komu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

besluiten

A

beslissen, kiezen nadat je hebt nagedacht

rozhodnout se (učinit rozhodnutí)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

blij

A

vrolijk, goedgehumeurd

potěšený, rád (mající radost)
blij zijn met iets těšit se z čeho (mít radost)
blij zijn om iets být rád (kvůli) čemu (potěšen)
zeer blij zijn mít velkou radost, být hrozně rád
Ik ben blij, dat… Jsem rád, že…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

blozen

A

een rode kleur in het gezicht krijgen

červenat se, začervenat se, zrudnout (ve tváři)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

boer (de)

A

agrariër, iemand die voor zijn of haar beroep op het land werkt of dieren heeft, zoals koeien of varkens

  1. rolník, sedlák, zemědělec, farmář
  2. (karet.) kluk (karta), spodek (karetní)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

boos

A

iemand die boog is, heeft heftige negatieve gevoelend over iets of iemand

  1. naštvaný na koho, rozzlobený na koho, rozčílený na koho
  2. zlý (člověk, povaha ap.)
    phr
    boos worden naštvat se, vytočit se (ztratit nervy)
    boos worden op iem./iets rozzlobit se na koho/co
    boos zijn op iem. hněvat se na koho
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

buurt (de)

A

deel van een stad of dorp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

criminaliteit (de)

A

het feit dat er misdaden worden gepleegd

  1. zločinnost (vlastnost)
  2. kriminalita, zločinnost (míra ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diefstal (de)

A

de keer dat iemand iets steelt

krádež, loupež

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

durven

A

de moed hebben, niet bang zijn

opovážit se udělat co, dovolit si udělat co, troufat si (u)dělat co, troufnout si udělat co, odvážit se udělat co

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dus

A

met dit woord zeg je dat iets een logisch gevolg is van iets anders

tak (a proto), takže (tudíž ap.), tedy, tudíž, (a) tedy (z toho důvodu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

en

A

dit woord verbindt twee woorden of twee zinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

excuses aanbieden

A

sorry zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gedeprimeerd

A

somber ( neradostný, bezútěšný, pochmurný, ponurý)

deprimovany

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geheim (het)

A

iets wat niemand mag weten

adj
tajný, utajovaný (dokumenty ap.)
adv
tajně
t (~en)
tajemství
phr
geen geheim maken van iets netajit se čím
strikt geheim přísně tajný
iets geheim houden (u)držet co v tajnosti
een geheim onthullen iem. prozradit tajemství komu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geïrriteerd

A

een gevoel van irritatie hebben

podrážděný

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoewel

A

een woord dat je gebruikt in een tegenstelling (+ bijzin)

ačkoli, přestože, jakkoli, třebaže

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kinderbescherming (de)

A

de instantie die zorgt voor de bescherming van kinderen

Child Protective Services

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

klacht (de)

A

de woorden waarmee iemand klaagt

stížnost

22
Q

klagen

A

zeggen dat je problemen hebt met iets of iemand

stěžovat si komu na co (na služby ap.), stěžovat si na co (naříkat si)

23
Q

kwaad

A

heel boos

zlo

24
Q

maar

A

een woord dat je gebruikt in een tegenstelling (+ hoofdzin)

ale, avsak

25
Q

mantelzorger (de)

A

iemand die familie of vrienden verzorgt die zorg nodig hebben

family care giver

26
Q

nadat

A

na het ogenblik dat (+ bijzin)

poté, co, když

27
Q

of

A

dit woord gebruik je om te zeggen dat er meer keuzes of mogelijkheden zijn

  1. nebo
  2. jestli (zdali), zda
    phr
    of… of buď… anebo
28
Q

omdat

A

vanwege de reden dat (+bijzin)

neboť, protože, poněvadž

29
Q

omgaan met

A

regelmatig contact hebben met iemand

to handle · to manipulate · to associate with · to deal with

30
Q

oplossing (de)

A

antwoord op een probleem of vraag

  1. řešení čeho, vyřešení
  2. roztok
31
Q

opvoeden (voedde op, h. opgevoed)

A

verzorgen en zorgen dat iemand goed gedrag ontwikkelt, grootbrengen

vychovat koho (dítě ap.)

32
Q

puber (de)

A

een kind tussen 12 en 18 jaar

pubescent, (hovor.) puberťák

33
Q

scheidsrechter (de)

A

een persoon die controleert of een wedstrijd volgens de regels wordt gespeeld

(sport.) rozhodčí

34
Q

slechtgehumeurd

A

geen goede stemming hebben

špatně naladěný

stemming [stemiŋ] f (~en)
1. hlasování o čem
2. nálada
phr
geheime stemming over iets tajné hlasování o čem
in goede stemming f dobře naladěný
in slechte stemming f špatně naladěný
slechte stemming f špatná nálada, rozmrzelost
Ik ben niet in de stemming om… Nemám náladu na…

35
Q

straffen

A

een straf (trest) geven, een maatregel geven na een fout of een misdaad

trestat koho za co

36
Q

streng

A

strenge mensen handhaven regels heel precies en geven weinig vrijheid

adj přísný, (přen.) tvrdý (pravidla ap.)
adv přísně (posuzovat ap.)
phr
strenge veiligheidsmaatregelen přísná bezpečnostní opatření

37
Q

stoken

A

laten branden

  1. topit kde
  2. destilovat, pálit (alkohol)
38
Q

teleurgesteld

A

iets minder goed, mooi enz. vinden dan je verwachtte

zklamaný

39
Q

terwijl

A
  1. met dit woord zeg je dat twee dingen tegelijk gebeuren
  2. met dit woord geef je een tegenstelling aan

zatímco

40
Q

toen

A

in die tijd, op dat moment (+bijzin)

conj když (ve chvíli kdy)
adv tenkrát, tehdy (v té době)
phr
Net toen… Zrovna když…, Právě když…

41
Q

tot(dat)

A

niet langer dan het moment dat (+ bijzin)

než (dokud ne)
Wacht totdat ik kom. Počkejte, než přijdu.

42
Q

vandalisme (het)

A

het feit dat dingen op straat kapotgemaakt worden door mensen die zich vervelen

vandalismus, vandalství

43
Q

vechten (vocht, h. gevochten)

A

ruzie maken en elkaar daarbij pijn doen aan het lichaam

  1. bít se (o vojsku ap.), bojovat
  2. bít se, prát se s kým, rvát se s kým
    phr
    een partijtje/robbertje vechten poprat se s kým
44
Q

verdrietig

A

het gevoel hebben dat je moet huilen om nare dingen

zarmoucený

45
Q

voor(dat)

A

eerder dan iets anders (+bijzin)

dřív než, předtím
Voordat hij komt, ben ik terug. Vrátím se, než přijde.

46
Q

want

A

na dit woord noem je de reden van iets (+hoofdzin)

protože, poněvadž

47
Q

wapen (het)

wapens pl

A

een voorwerp, bijv. een geweer of een mes, waarmee je mensen aanvalt

  1. zbraň
  2. (heral.) erb
  3. znak (státní ap.), emblém
    phr
    wapens t pl zbraně (hl. střelné)
48
Q

woedend

A

heel erg boos, furieus

rozzuřený, vzteklý (zuřící), zuřivý
woedend maken iem. rozzuřit koho, rozlítit koho, vytočit koho (naštvat)
woedend worden naštvat se, vytočit se (ztratit nervy), rozzuřit se

49
Q

zenuwachtig

A

nerveus

nervózní z čeho, kvůli čemu
zenuwachtig maken iem. znervóznit koho
zenuwachtig worden znervóznět

50
Q

zodat

A

dit woord geeft een gevolg (dusledek) (+ bijzin)

so · in order that · to prevail upon

51
Q

zodra

A

meteen op het moment dat (+ bijzin)

jakmile, hned jak (okamžitě), jen co (hned ap.), sotva
Zodra hij komt… Hned jak přijde…

52
Q

zwart rijden

A

met het openbaar vervoer reizen zonder te betalen

jezdit na cerno