De Sprong Thema 6 Flashcards

1
Q

aanmelden voor (zich)

A
zich opgeven (quit, give up), melden (ohlasit) dat je lid (clen)wil worden of een functie wil
uitoefenen (provozovat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanpassen aan (zich)

A

doen wat anderen verwachten, ook als je zelf iets anders wil

sžít se s kým/čím (zvyknout si)
adaptovat se na co, přizpůsobit se čemu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aanspraak maken op iets

A

iets willen hebben omdat je vindt dat je er recht op hebt

nárokovat co, požadovat co (dle nároku ap.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

abonneren op (zich)

A

een abonnement nemen

odebírat co (časopis předplatným), mít předplacené co

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afmelden voor (zich)

meldde af, h. afgemeld

A

zeggen dat je niet kan komen

odhlásit koho/co (z evidence ap.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afvragen (zich)

A

jezelf een vraag stellen

zich afvragen of + bijzin přemýšlet nad čím (říkat si)
Ik vraag me af of… Zajímalo by mě, jestli…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

amuseren (zich) (amuseerde, h. geamuseerd)

A

plezier hebben, zich vermaken

  1. bavit koho čím
  2. pobavit koho, rozptýlit koho (rozveselit)
    phr
    zich amuseren bavit se (mít dobrou zábavu), pobavit se (zábavou), veselit se
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

atelier (het) (~s)

A

de werkplaats van een kunstenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

begraven (begroef, h. begraven)

A

onder de aarde leggen

  1. pochovat koho (mrtvého do země), pohřbít koho
  2. zahrabat co kam (ukrýt), zakopat co
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beleid (het) (~en)

A

de plannen, de aanpak, de manier om belangrijke zaken te
regelen

  1. řízení (chodu organizace), vedení (řídicí činnosti ap.)
  2. politika (firemní, vládní ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bevoegdheid (de) (-heden)

A

macht (de)

kompetence, pravomoc
bewijs t van bevoegdheid oprávnění (doklad), povolení (úřední dokument), licence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij iets betrokken zijn

A

te maken hebben met, veel doen voor

být zapojen do čeho (účastnit se ap.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijzonder

A

speciaal

adj
1. mimořádný
2. zvláštní (specifický, osobitý), speciální
adv
zvlášť (mimořádně ap.), obzvlášť
phr
in het bijzonder obzvlášť, zvlášť (hlavně ap.), zejména, především

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

burgemeester (de) (~s)

A

het hoofd van een gemeente

starosta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

divers

A

verschillend

rozličný

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

douchen (zich)

A

zich wassen onder de douche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een dominee beroepen

A

vragen of een dominee wil komen werken

beroep [bərup] t (~en)
povolání, profese
een beroep doen op iets odvolávat se na co (na zákon ap.)
een beroep uitvoeren vykonávat profesi
hof t van beroep (práv.) (BeN) soudní dvůr
hoger beroep (práv.) odvolání (soudní námitka)
in beroep gaan odvolat se proti čemu (u soudu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een gooi doen naar

A

proberen iets te bereiken (dosahnout) of te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een rol spelen bij

A

een belangrijke taak hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

eens

A

één keer

adv - jednou (někdy)
num - jednou (jedenkrát)
phr
het eens worden over iets shodnout se na čem
het eens zijn met iem./iets souhlasit s kým/čím
het eens zijn met iem. být zajedno s kým

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

eigenlijk

A

in feite (fact)

adv
v podstatě (téměř naprosto ap.)
part
vlastně, vůbec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ergeren aan (zich)

A

iemand of iets vervelend (otravny) vinden

rozčilovat se kvůli komu/čemu
zlobit se na koho

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fase (de) (~s/~n)

A

een periode die deel is van een langer proces

etapa (vývoje ap.), fáze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

flyer (de)

A

de kleine folder (adresar v pocitaci, letak, prospekt)

folder · vouwblad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

grondwet (de) (~ten)

A

de constitutie

ústava, konstituce (právní norma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

haasten (zich)

A

iets snel doen omdat je weinig tijd hebt

zich haasten chvátat, spěchat (rychle jít ap.), pospíchat
zich haasten met iets spěchat s čím (rychle dělat)
Geen haast. Není kam spěchat.
Haast je wat! Dělej! (spěchej), Pohni!, Rychle! (honem), Hoď sebou!
Ik heb haast. Spěchám.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

herinneren (zich)

herinnerde, h. herinnerd

A

in gedachten laten terugkomen

  1. připomenout komu co (aby udělal ap.)
  2. připomínat komu koho/co (vyvolat vzpomínku), připomínat co (evokovat ap.)
    phr
    zich herinneren aan iem./iets vzpomenout si na koho/co, vzpomínat si na koho/co
    zich herinneren iets pamatovat si co (vzpomínat si)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hervormd (hervormde, h. hervormd)

A

een richting binnen de protestantse kerk

reformovat co

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

indienen

(diende in, h. ingediend)

A

een verzoek, een voorstel of een klacht aanbieden aan de
persoon die erover kan beslissen (rozhodnout)

podat (úředně)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
inschrijven voor (zich)
(schreef in, h. ingeschreven)
A

registreren dat je aan iets mee wil doen

přihlásit se kam, do čeho (do kurzu ap.), zapsat se (k účasti)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

interesseren voor (zich) (interesseerde, h. geïnteresseerd)

A

belangstelling hebben in iets

zajímat se o koho/co

32
Q

jaarlijks

A

elk jaar

adj - roční (za/na rok), výroční
adv - ročně (každý rok)

33
Q

kabinet (het) (~ten)

A

de ministers van een land

kabinet, vláda (sbor ministrů)

34
Q

kiezen

A

selecteren

35
Q

kunnen bogen op

A

trots kunnen zijn op

36
Q

lift (de)

A

een hokje waarmee je omhoog en omlaag kunt in een

gebouw

37
Q

lokaal

A

plaatselijk, binnen een bepaalde plaats

lokální, místní

38
Q

maatschappij (de) (~en)

A

de samenleving, de gemeenschap

společnost

39
Q

meerderheid (de) (-heden)

A

meer dan de helft

většina koho/čeho
overgrote meerderheid f velká většina
overwegende meerderheid f převážná většina, drtivá většina, valná většina

40
Q

melden bij (zich) (meldde, h. gemeld)

A

laten weten dat je er bent

ohlásit co komu (podat zprávu), nahlásit co komu (policii ap.), hlásit co komu
phr
zich melden bij iem. hlásit se u koho/kde (do služby ap.)

41
Q

minderheid (de) (-heden)

A

minder dan de helft

menšina, minorita

42
Q

minister-president (de)

A

premier (de)

43
Q

misleidend

A

onjuist

klamný (zavádějící ap.), zavádějící

44
Q

mislukken (mislukte, is mislukt)

A

fout gaan

nepodařit se, nevyjít (záměr ap.)

45
Q

molen (de)

A

een gebouw met vier wieken die door de wind gaan draaien
en waarmee je water uit een polder kunt pompen of iets kunt
malen

46
Q

monarchie (de) (-chieën)

A

het koninkrijk

47
Q

oeuvre (het) (~s)

A

het complete werk van kunstenaar, b.v. een schilder,
schrijver of filmmaker

(souborné) dílo

48
Q

opmaken (zich) (maakte op, h. opgemaakt)

A

zich mooi maken met make-up

(maakte op, h. opgemaakt)
1. spotřebovat, vypotřebovat co
2. líčit koho/co (líčidly), namalovat (nalíčit) co
phr
bed opmaken ustlat
zich opmaken líčit se, nalíčit se
zich opmaken ergens heen vypravit se kam, vydat se (na cestu)

49
Q

oppositiepartij (de)

A

de partij die niet in de regering zit

50
Q

opstellen (stelde op, h. opgesteld)

A

bedenken en opschrijven

  1. rozestavit co kde
  2. sepsat (smlouvu ap.), vyhotovit (dokument ap.)
  3. seřadit se (do řady)
    phr
    concept opstellen van iets vypracovat koncept/hrubou verzi čeho
    zich opstellen tegen iets zaujmout postoj k čemu, zaujmout stanovisko k čemu
51
Q

orgaan (het) (-ganen)

A

een bestuurlijke organisatie

orgán

52
Q

pastorie (de) (-rieën)

A

de woning van een pastoor of dominee

fara

53
Q

plek (de) (~ken)

A

een plaats

místo (část prostoru)
blauwe plek modřina
open plek mýtina, paseka (lesní)

54
Q

prima

A

heel goed, geen enkel probleem

55
Q

regering (de) (~en)

A

de leiders van een land

kabinet, vláda (sbor ministrů)
onder de regering van iem. za vlády koho

56
Q

schamen voor (zich)

A

een vervelend gevoel over jezelf hebben als je iets raars of iets verkeerds hebt gedaan

zich schamen stydět se (ostýchat se)
zich schamen voor iem./iets stydět se za koho/co (cítit stud)

57
Q

scheren (zich) (schoor, h. geschoren)

A

met een mes of met een apparaat je haren weghalen

  1. holit koho/co, oholit koho/co
  2. stříhat (ovce ap.)
  3. klouzat, skákat po čem (po hladině ap.)
    phr
    zich scheren oholit se
58
Q

stemmen (stemde, h. gestemd)

A

een partij of een persoon kiezen bij verkiezingen

59
Q

storing (de) (~en)

A

de keer dat iets niet goed functioneert

  1. porucha (vada fungování)
  2. výpadek (dodávek ap.)
  3. rušení (signálu ap.), interference
60
Q

stroming (de) (~en)

A

de beweging, stijl of richting in de kunst, de politiek of de godsdienst (nabozenstvi)

  1. proud (proudění)
  2. směr (umělecký ap.)
61
Q

uiteindelijke

A

ten slotte

adv
1. nakonec, konečně (v závěrečné fázi)
2. konečně (po čekání ap.)
part
koneckonců
adj
1. konečný (výsledek ap.)
2. konečný, závěrečný
62
Q

verantwoording afleggen

A

zich verantwoorden, uitleggen waarom het goed is dat je iets op een bepaalde manier hebt gedaan

to give account, to be accountable to

63
Q

verbazen over (zich) (verbaasde, h. verbaasd)

A

zich verwonderen, iets vreemd vinden omdat je het niet verwacht

ohromit koho, udivit (silně)
zich verbazen over iets divit se čemu (nechápat ap.)

64
Q

vergelijkbaar

A

te vergelijken, het lijkt op elkaar

srovnatelný

65
Q

vergissen in (zich)

A

een fout maken doordat je niet goed nadenkt

zich vergissen splést se (omylem), zmýlit se
zich vergissen in iets plést se v čem, mýlit se
Als ik me niet vergis… Pokud se nepletu…

66
Q
verheugen op (zich) 
(verheugde, h. verheugd)
A

blij zijn om iets wat nog gaat gebeuren

potěšit koho (naplnit rozkoší ap.)
zich verheugen zaradovat se
zich verheugen op iets těšit se na co (do budoucna)

67
Q

verkiezing (de) (~en)

A

de gelegenheid (prilezitost) waarbij het volk mag kiezen, bijv. wie er in de regering komt

volba (předsedy ap.)
directe verkiezingen f pl přímé volby
verkiezingen f pl volby

68
Q

vermaken (zich) (vermaakte, h. vermaakt)

A

plezier hebben, zich amuseren

  1. bavit koho čím
  2. odkázat co komu (v dědictví)
    phr
    zich vermaken pobavit se (zábavou), veselit se
    Vermaakt u zich (goed)? Bavíte se (dobře)?
69
Q

verslapen (zich)

A

’s morgens te lang blijven slapen

zich verslapen zaspat (pozdě vstát)

70
Q

vervelen (vervelen) (verveelde, h. verveeld)

A

niet weten wat je moet doen

nudit koho, omrzet koho (už nebavit), unavovat koho (stálé opakování ap.)
zich vervelen nudit se

71
Q

voelen (zich) (voelde, h. gevoeld)

A

een bepaald gevoel hebben

  1. cítit co (smysly), ucítit co (hmatem, bolest ap.)
  2. pocítit, pociťovat (lásku), cítit (smutek ap.)
    phr
    van tevoren voelen vycítit (nebezpečí ap.)
    zich goed voelen cítit se dobře/příjemně (v dané situaci ap.)
    zich voelen cítit se
    Hoe voelt u zich? Jak se cítíte?
    Ik voel me slecht. Je mi zle.
72
Q

voorbereiden op (zich) (bereidde voor, h. voorbereid)

A

zorgen dat je klaar voor iets bent

připravit se na co, přichystat se na co

73
Q

voorstellen aan (zich) (stelde voor, h. voorgesteld)

A

zeggen wie je bent

  1. představit koho komu, seznámit koho s kým
  2. navrhnout co (doporučit, řešení)
    phr
    zich voorstellen představit se
    zich iets voorstellen představit si, představovat si
    Stelt u zich voor, hoe ik me heb gevoeld. Představte si, jak mi bylo.
74
Q

voorval (het) (~len)

A

een onverwachte gebeurtenis

příhoda (zážitek)

75
Q

wassen (zich)

A

jezelf met water schoonmaken

76
Q

wethouder (de) (~s)

A

iemand die lid is van het bestuur van een gemeente

zastupitel

77
Q

zorgen maken over (zich)

zich zorgen maken over iem./iets, om iem./iets

A

angst hebben dat er iets vervelends gaat gebeuren

dělat si starosti o koho/co, mít obavy o koho/co, obávat se o koho/co, strachovat se o koho/co