De Sprong Thema 5 Flashcards
aanvankelijk
eerst
- prvně (v prvé řadě ap.)
- zpočátku, nejprve (ze začátku), zprvu
afnemen (nam af, h./is afgenomen)
dalen (klesat), minder worden
- sejmout co (kryt ap.), sundat co, (hovor.) oddělat co (dát jinam ap.), sundat co z čeho (dát dolů)
- ubrat co (odebrat)
- ubýt čeho, ubývat
- ubrat co/čeho (snížit)
- polevit (intenzita), slábnout (zájem ap.), vytrácet se (ztrácet intenzitu ap.), ustávat (ztrácet na intenzitě)
- polevit (bolest ap.)
- zmenšit se (množství ap.), snížit se, poklesnout (objem ap.)
- odebírat (zboží)
phr
de hoed afnemen smeknout (klobouk)
bieden (bood, h. geboden)
geven
- skýtat (možnosti ap.)
- nabídnout (pomoc, rámě ap.)
- poskytnout komu co, poskytovat
phr
loven en bieden smlouvat (o slevu)
brug (de) (~gen)
een bouwwerk dat de twee kanten van een rivier verbindt
- most
- bradla (nářadí)
delen (deelde, h. gedeeld)
verdelen, aan ieder een deel geven
t (mat.) dělení
v
1. dělit se o co s kým (o jídlo ap.), podělit se o co s kým, rozdělit se o co s kým
2. sdílet co s kým (názory ap.)
3. (mat.) dělit co čím (čísla ap.), vydělit co čím
eis (de) (~en)
de voorwaarde, iets wat moet gebeuren voordat er iets
anders kan gebeuren
požadavek (nárok ap.)eisen op iem./iets nároky na koho/co (pracovní ap.)systeemeisen m pl systémové požadavky
fietspad (de)
een smalle weg waarop alleen fietsers mogen rijden
flink
erg, zeer
po)řádný (výprask ap.
gezamenlijk
samen
adj 1. společný (úsilí ap.) 2. celkový (v součtu, úhrnu) adv 1. celkem, celkově (jako celek) 2. jednotně, společně (jednat ap.)
gracht (de) (~en)
een soort smalle, door mensen gemaakte rivier in of om een
stad
- kanál (vodní, plavební)
- vodní příkop (hradu ap.)
groeien (groeide, is gegroeid)
groter worden, toenemen, stijgen
- růst
- narůst (růstem se vyvinout), vyrůst (vzniknout)
- narůst (množství ap.)
phr
aan elkaar groeien srůst (zlomenina ap.)
halverwege
op de helft van
v půli, uprostřed (cesty ap.)
hek (het) (~ken)
een soort wand van bijv. hout of ijzer, die twee ruimtes
buiten van elkaar scheidt
plot
hospita (de) (~’s)
eigenares van een huis die kamers verhuurt aan studenten
domácí (majitelka), bytná
invoeren (voerde in, h. ingevoerd)
introduceren
- dovážet co kam, importovat co
- zavést (opatření ap.)
- rozjet se (činnost ap.)
- zadat co (heslo ap.)
krap
als iets krap is, is er weinig ruimte voor
close · narrow · cramped · skimpy
kruispunt (het) (~en)
de kruising, het punt waar twee lijnen, wegen enz. elkaar
snijden
křižovatka
lantaarnpaal (de) (-palen)
een paal langs de weg met bovenin een lamp
sloup pouličního osvětlení, kandelábr
links
iets wat links zit, zit aan de kant van je lichaam waar je hart
is
adj 1. levý (strana ap.) 2. levicový 3. levoruký adv nalevo (kde) phr van links zleva
noodpakket (het)
dingen die je nodig hebt als je in grote moeilijkheden komt
nood = nouze, tisen
ombouwen
de functie en de indeling (cleneni) van een gebouw veranderen
ontstaan (ontstond, is ontstaan)
beginnen, zich vormen
t vznik čeho
v
1. vzniknout
2. nastat (panika ap.)
pand (het) (~en)
het gebouw
budovain pand geven iets dát co jako zástavu
parkeerplaats (de) (~en)
een ruimte waar je je auto kunt parkeren
parkoviště
parkeerterrein (het) (~en)
een plein waar auto’s mogen parkeren
parkoviště
plein (het) (~en)
een grote, open plaats in een stad of dorp, tussen gebouwen
náměstí
ramp (de) (~en)
een groot ongeluk waarbij veel mensen of dieren betrokken
zijn
pohroma, katastrofa, neštěstí (tragédie ap.)
rechts
iets wat rechts staat, staat aan de kant van je lichaam waar
je hart niet zit
adj 1. pravý (vpravo) 2. pravicový adv napravo od čeho, vpravo t pravice (politická) phr aanhanger van een rechtse partij pravičák van rechts zprava
rond
om ongeveer (+ tijdsindicatie)
- kulatý (okrouhlý)
- kruhový
rotonde (de) (~n/~s)
een ronde weg op een kruispunt
- (archit.) rotunda
- kruhový objezd
ruim
meer dan
adj
prostorný, more than
slechts
maar, niet meer dan
adv
jedině (jen, pouze ap.), pouze, jenom, jen
snappen (snapte, h. gesnapt)
begrijpen
pochopit co
sober
eenvoudig, zonder luxe
strohý (styl ap.)
stichting (de) (~en)
de ideële organisatie
- založení (vznik), zřízení (orgánu ap.)
- nadace
stijgen (steeg, is gestegen)
toenemen (pribyt, zvysit), meer worden
- stoupat (letadlo ap.), zvednout se (hladina, dým ap.)
- jít nahoru (cena ap.), stoupnout (úroveň ap.)
phr
doen stijgen vystupňovat (napětí ap.)
De koorts is gestegen. Horečka stoupla.
stoep (de)
het trottoir, het verhoogde deel van de straat langs de
huizen waarop geen fietsen of auto’s mogen rijden
stoplicht (het)
~en
een paal met drie lampen bij een kruispunt die aangeven of
je moet stoppen of dat je mag doorrijden
chodník
straat (de)
een weg van stenen tussen huizen
tak (de) (~ken)
een deel van een boom dat uit de stam of uit een andere tak
groeit
- větev
- branže, odvětví (vědní ap.)
phr
wandelende tak (zool.) pakobylka
toenemen
nam toe, is/h. toegenomen
stijgen, meer worden
přibýt (být více), přibývat (na množství), zvýšit se, vzrůst (objem ap.)
Het aantal scholieren nam toe. Přibylo žáků.
toevoegen
voegde toe, h. toegevoegd
erbij (pri tom) doen
- přidat co kam (dodat)
- dodat co (ještě říci), doplnit co (říci)
- připojit co k čemu (podpis ap.)
T-splitsing (de)
een kruispunt van twee straten in de vorm van de hoofdletter
T waarbij het verkeer van drie verschillende kanten kan
komen
splitsing [splitsiŋ] f (~en)
rozdělení (Československa ap.), rozpad (skupiny, státu ap.), rozštěpení (celku ap.)
verkeer (het) (-keren)
alle mensen en voertuigen (vozidla) die de openbare weg gebruiken
provoz (dopravní ap.)
verkeersbord (het) (~en)
een bord langs de openbare weg waarop staat wat wel of niet
mag in het verkeer
dopravní značka
verplichten (verplichtte, h. verplicht)
afspreken dat iets moet gebeuren
zavázat koho k čemu (k povinnosti ap.), zavazovat koho k čemu (omezovat závazkem)
zich verplichten tot iets zavázat se k čemu (přislíbit ap.)
voordelig
goedkoop
výhodně
voordelig kopen iets výhodně koupit co
voornamelijk
vooral
adv zejména, především
part
hlavně (především), obzvlášť, zvlášť (hlavně ap.)
zebrapad (het) (-paden)
een met brede, witte strepen aangegeven plaats waar
voetgangers mogen oversteken
přechod pro chodce
zelfstandig
niet van iemand of iets anders afhankelijk
adj samostatný (stát ap.)
adv zvlášť (odděleně), samostatně (ne v jednom)
phr
zelfstandig naamwoord t (ling.) podstatné jméno, substantivum
zelfstandig worden osamostatnit se
zogeheten
zogenaamd (takzvaný), zogenoemd
adj takzvaný