De Sprong Thema 9 Flashcards
activiteit (de) (~en)
iets wat je kunt doen of waar je mee bezig kunt zijn
činnost (práce ap.), aktivita
afvoeren
wegbrengen
to eliminate · to can · to despatch
arrogant
verwaand, een arrogante persoon doet alsof hij of zij beter is dan anderen
behulpzaam
een behulpzaam persoon helpt anderen graag
adj vstřícný (nápomocný ap.)
blazen (blies, h. geblazen)
- hard lucht uitademen 2. hard waaien
- fičet, foukat, fučet
- troubit na co (na trubku ap.)
- pofoukat co komu (zranění ap.)
- pofoukat co (polévku ap.)
bodemgesteldheid (de)
de kwaliteit van de bodem (dno, hlina, puda)
daadwerkelijk
echt
doopravdy, opravdu (ve skutečnosti), skutečně, opravdově
dijk (de) (~en)
muur van aarde en stenen om water (zee, rivier) tegen te houden
hráz (na řece ap.)
drugsgebruik (het)
het nemen van verdovende middelen
užívání drog
gastvrij
een gastvrij persoon is hartelijk (srdecny) tegen bezoek
pohostinný
gemaal (het)
een machine die water uit de polder pompt
gesneden koek
het is bekend (znamy), het is makkelijk
gevel (de) (~s)
buitenmuur aan de voorkant van een gebouw
průčelí (domu ap.)
gierig
iemand die gierig is, geeft niet snel geld uit
lakomý, skoupý, lakotný
gracht (de) (~en)
waterweg die door oude steden langs gebouwen loopt
- kanál (vodní, plavební)
- vodní příkop (hradu ap.)
handelaar (de) (~s/-laren)
iemand die iets koopt en weer verkoopt
obchodník s čím (prodávající zboží)
ingrijpend
wat je heel goed merkt, wat heeft veel consequenties heeft
závažný (rozhodnutí ap.), významný (svými důsledky)
inkomen (het)
het salaris, het geld dat je verdient met je werk