De Sprong Thema 4 Flashcards

1
Q

aan de hand van

A

op basis (zaklad) van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanbeveling (de)

~en

A

een advies (om iets te doen)

doporučení

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aandacht aan iets/iemand schenken

A

aandacht aan iets/iemand besteden

věnovat pozornost komu/čemu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aanranden (de aanranding)

A

iemand dwingen (donutit, prinutit) tot seksueel contact

to violate · to assault · to aggress assault · sexual assault

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afdwalen

dwaalde af, is afgedwaald

A

een andere richting opgaan

odbočit od čeho (od tématu), odbíhat od čeho (v řeči)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

angstaanjagend

A

iets wat je bang maakt

horrible · fearsome · eerily

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

betrappen (betrapte, h. betrapt)

A

zien dat iemand iets verkeerds of kwaads doet, terwijl je het eigenlijk niet mag zien

nachytat koho, přistihnout koho
iem. op heterdaad betrappen přistihnout koho při činu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

betrokken zijn bij

A

te maken hebben met

  1. zapojený (do akce)
  2. zamračený (obloha), oblačný (počasí ap.), zatažený (obloha)
    phr
    betrokken zijn bij iets, in iets být zapojen do čeho (účastnit se ap.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bewapenen (bewapende, h. bewapend)

A

ervoor zorgen dat je wapens hebt

ozbrojit koho čím, vyzbrojit koho čím
zich bewapenen met iets vyzbrojit se čím, ozbrojit se čím

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bezuinigen (bezuinigde, h. bezuinigd)

A

minder geld uitgeven voor iets

šetřit co, na čem (omezovat spotřebu), šetřit čím (dávat příliš málo ap.), skrblit čím

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

boete (de) (~s/~n)

A

de bekeuring de financiële straf

penále, pokuta
een boete opleggen iem. voor iets pokutovat koho za co
iem. een boete opleggen dát pokutu komu
Ik heb een boete gekregen voor te hard rijden. Dostal jsem pokutu za rychlou jízdu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bon (de) (~s/~nen)

A

de bekeuring, een papiertje waarop de politie schrijft hoeveel je als straf moet betalen

  1. kupon
  2. poukázka (slevová ap.), poukaz
  3. (ekon.) voucher
  4. lístek, účet, účtenka (od nákupu ap.)
  5. ústřižek (stvrzenka)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bruikbaarheid (de)

A

hoe goed je iets kan gebruiken

utility · usefulness · usability

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cel (de) (~len)

A

een klein kamertje in de gevangenis (vezeni)

  1. (biol.) buňka
  2. cela
  3. (hovor.) basa (vězení), kriminál, lapák, loch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

concurrentie (de)

A

de situatie waarin je strijdt omdat je hetzelfde als iemand anders wil bereiken
adj konkurenční (jsoucí konkurencí ap.)
f (ekon.) konkurence (hospodářská ap.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

conservatief

A

behoudend, als je niet van veranderingen houdt
adj konzervativní
m (-ieven)
konzervativec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

degene(n) die…

A

de persoon die…/ de personen die…

ten (který)/ta (která)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een vertekend beeld geven

A

een beeld geven dat niet klopt met de realiteit

distorted view · biased view · distorted picture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gedachtegang (de)

A

de manier van denken, de redenering( (uvazovani-mysleni)

line of thought

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gespreksstof (de)

A

de dingen waar je over praat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

grof taalgebruik

A

het gebruik van slechte of onbeleefde (neslusny) woorden

  1. hrubý
  2. hrubý (chyba ap.), těžký (přestupek ap.)
  3. surový (násilnický ap.)
22
Q

hangjongere (de)

A

jongeren die in een groepje op straat bij elkaar blijven staan en voor problemen zorgen

chuligán

23
Q

iets in één oogopslag zien

A

iets snel zien, iets meteen zien

24
Q

in hoge mate

A

heel, zeer

degree · extent · measure · grade · measurement

25
Q

in kaart brengen

A

iets heel duidelijk maken, zodat iedereen het kan zien of begrijpen

zmapovat co (oblast ap.), mapovat co

26
Q

inbreker (de) (~s)

A

iemand die illegaal een huis in gaat om dingen te stelen

zloděj (bytař ap.)

27
Q

kanttekening (de)

A

een kleine opmerking, een puntje van kritiek

glosovat co, to comment, to remark

28
Q

loopbaan (de)

A

de carrière

kariéra

29
Q

maatregel (de)

A

een regeling om iets te veranderen of te organiseren

opatření

30
Q

medium (het, de media)

A

een middel voor het geven van informatie, zoals een radio, krant of televisie

adj středně propečený
t (-ia) médium (prostředek)

31
Q

namelijk

A

met dit woord geef je een reden of uitleg

adv totiž (vlastně)
conj a to (konkrétně), a sice, jmenovitě, totiž (vysvětlení příčiny)

32
Q

onderscheiden (onderscheidde, h. onderscheiden)

A

in categorieën of groepen indelen

  1. odlišit koho/co od koho/čeho (rozpoznat), rozeznat koho/co od koho/čeho, rozlišit koho/co od koho/čeho
  2. odlišit koho/co od koho/čeho (učinit jiným)
  3. vyznamenat koho (řádem ap.)
  4. rozpoznat co (nejasné ap.)
    phr
    zich onderscheiden in iets, van iets lišit se v čem, od čeho
33
Q

onschuldig

A

ongevaarlijk

nevinný (bez viny)

34
Q

ontslaan (ontsloeg, h. ontslagen)

A

iemand laten weten dat hij niet meer bij je mag werken

  1. propustit koho (ze zaměstnání ap.), vyhodit z práce koho
  2. odvolat koho (z funkce ap.)
    phr
    ontslagen worden vyletět z práce (být vyhozen), dostat padáka (z práce)
35
Q

op de hoogte van iets blijven

A

zorgen dat je de meest recente informatie weet

keeping track

36
Q

op prijs stellen

A

waarderen (ocenit, cenit si), goed vinden

ocenit co (uznat zásluhu ap.), oceňovat co (být vděčný ap.)

37
Q

opzeggen (zei/zegde op, h. opgezegd)

A

zorgen dat iets niet doorgaat, zorgen dat iets stopt

  1. vypovědět co (oznámit výpověď)
  2. zrušit (smlouvu ap.), anulovat (platnost)
38
Q

overbodig

A

niet nodig

nadbytečný, přebytečný
overbodig zijn přebývat (nad počet)

39
Q

postbode (de)

A

een persoon die voor zijn beroep de post brengt
f pošťačka, listonoška, (poštovní) doručovatelka
m (~n/~s) pošťák, listonoš, (poštovní) doručovatel

40
Q

raadplegen (raadpleegde, h. geraadpleegd)

A

informatie opzoeken in een woordenboek, encyclopedie enz.

poradit se s kým o čem

41
Q

schande (de) (~s)

A

iets wat veel mensen slecht en heel erg vinden

  1. hanba (zahanbení)
  2. ostuda
  3. potupa
42
Q

schakelen (schakelde, h. geschakeld)

A

een auto in een andere versnelling zetten

řadit (rychlosti)
(versnelling) schakelen zařadit (rychlost) (v autě)
naar tweede/derde versnelling schakelen zařadit jedničku/dvojku (v autě)

43
Q

schrappen (schrapte, h. geschrapt)

A

verwijderen (odstanit, likvidovat, vytrhat)

ostrouhat (oškrabat ap.)

44
Q

stuur (het) (sturen)

A

het deel van de auto of een fiets waarmee je van richting verandert

  1. volant
  2. řídítka
  3. kormidlo (k ovládání lodi)
45
Q

tegelijk

A

gelijktijdig, op hetzelfde moment

najednou (zpracovat ap.), naráz (v jednom ap.), zároveň (souběžně ap.), současně

46
Q

terecht

A

juist, met een goede reden

adj opodstatněný
adv oprávněně (odůvodněně), právem

47
Q

toevallig

A

iets wat toevallig gebeurt, gebeurt zonder dat het bedacht of georganiseerd is

adj nahodilý (setkání ap.), náhodný (událost ap.)
adv náhodou
phr
louter/puur toevallig čirou náhodou
Ik was toevallig daar. Náhodou jsem tam byl.

48
Q

uitvoerig

A

uitgebreid (obsirny, rozsireny), met veel details

adj podrobný
adv podrobně, detailně

49
Q

verslaafd zijn aan

A

niet zonder een bepaalde stof (hmota, latka, substance) kunnen functioneren, bijv. alcohol of sigaretten

závislý na čem (drogově ap.)

50
Q

vervangen (verving, h. vervangen)

A

de plaats van iets of iemand innemen

  1. nahradit koho/co kým/čím (vyměnit za jiného), nahrazovat
  2. nahradit koho/co (zaujmout místo), vystřídat koho (v práci ap.)
  3. nahradit (lepším, modernějším)
  4. (mat.) dosadit co za co (do rovnice ap.)
51
Q

waardering (de) (~en)

A

woorden waarmee mensen zeggen dat ze blij zijn met wat je gedaan hebt

ocenění (projev uznání)

52
Q

wet (de) (~ten)

A

de officiële regels van een land over wat wel en niet mag

zákon
de wet overtreden porušit zákon
naar de wet podle zákona
tot wet verheffen uzákonit co (schválit zákon)
volgens de wet podle zákona
wijziging van de wet (práv.) novela