Geschiedenis - H11 (c-f) niet af! Flashcards

1
Q

Wat is het domein van het stukje c: lopende band en de luchtbel?

A

economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het domein van het stukje d: leidende klasse?

A

sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het domein van het stukje e: wat we zelf doen, doen we beter: zelfhulp?

A

sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het domein van het stukje f: de staat regelt, herverdeelt en bemiddelt?

A

sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer situeren we het stukje c: lopende band en de luchtbel?

A

tijdens het interbellum van 1918 tot 1939

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

situeer interbellum in het referentiekader

A

wat: tijd tussen oorlog
waar: europa, wereld (?)
wanneer: 1918-1939

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Loopt de VS achter of voor op Europa qua economie tijdens het interbellum?

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de continuïteit in materialen en sectoren tov vorig semester?

A

staal: wolkenkrabbers nu ook uit staal, want lichter en sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de discontinuïteit in materialen en sectoren tov vorig semester?

A
  • automobielindustrie
  • elektrische huishoudgoederen
    (nu ook in Europa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een voorbeeld van een wolkenkrabber bij ons id buurt dat uit staal gemaakt is?

A

de boerentoren in Antwerpen (KBC-toren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is er continuïteit of discontinuïteit in energiegebruik tov vorig semester?

A

hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 3 dingen zijn er veranderd in transport en communicatie tov vorig semester?

A
  • verdere ontwikkeling (snel)wegen
  • nieuw in transport: luchttransport (zeppelings->vliegtuigen)
  • nieuw in communicatie: radio+telefoon algemeen verspreid, reclame om overproductie te vermijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werd de zeppelin vroeger gezien?

A

als het vervoersmiddel van de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is de zeppelin verdwenen?

A

om dat het te gevaarlijk is als waterstof in contact komt met een vonkje vuur + snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was de voorloper van de telfoon?

A

de telegraaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komt het dat de radio vroeger niet te missen was?

A
  • stond altijd aan
  • was de bron van informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke Zeppelin was er ooit eens tragisch ontploft? Situeer deze.

A

wat: Hindenburg (economie)
waar: v Duitsland naar NY
wanneer: 1937

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de continuïteit in bedrijfsorganisatie: schaalvergroting tov vorig semester?

A
  • massaproductie
  • massaconsumptie
    -> verhaal Taylor en Ford
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de discontinuïteit in bedrijfsorganisatie: schaalvergroting tov vorig semester?

A
  • kartels (afspraken die bijna illegaal zijn)
  • multinationals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer ben je een multinational?

A

Wanneer je bedrijf actief is in meerdere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn kartels + vb (Philips)

A

= afspraken die (bijna) illegaal zijn

vb: afspraken tussen Philips en andere lampenfabrikanten om hun lampen slechter te maken dan dat ze konden zijn om er zo meer te verkopen -> mag niet = een kartel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Van waar is het bedrijf Philips?

A

Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 2 experimenten typeren het ‘taylorisme’?

A
  • snel typen (om te bewijzen dat zijn theorie juist is: sneller = meer opbrengsten = minder handelingen)
  • hoe je uitladen vrachtwagen sneller + efficiënter doet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen Taylor en Ford?

A
  • F = ondernemer/fabrieksbaas
  • T = onderzoeker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het onderzoek van Taylor?

A

scientific management
-> sneller werken door klok en fototoetsel (wat is het efficiëntst?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de + en - punten van Ford?

A

+: hoge lonen (meer geld=meer auto’s verkopen)
-: hard+snel werken (hoge werkdruk), racistisch, spionnen, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe heet dat ene typische wagentje dat Ford gemaakt had en enkel in het zwart uitgebracht werd?

A

een Ford T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Was de economische impact van WO I positief of negatief voor Europa? Leg uit.

A

Negatief, veel materiële schade
-> naar vredeseconomie (liep niet gemakkelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Was de economische impact van WO I positief og negatief voor Japan? Leg uit.

A

Positief, versterkt doordat Europese concurrentie wegvalt + ze hebben geen schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Was de economische impact van WO I positief og negatief voor de VSA? Leg uit.

A

Positief, oorlog in EU dus geen schade
+ profiteren vd Europese concurrentie die wegvalt
+ oorlogsleningen worden terugbetaald = inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom worden de jaren20 ook wel de Roaring 20’s genoemd?

A

= dolle jaren ‘20
-> er was een goede welvaart, iedereen blij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is Black Thursday?

A

de crash van Wallstreet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de speculatieluchtbel in de jaren 20?

A

op beurzen aandelen kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Leg uit hoe de crash v Wallstreet een psychologisch fenomeen was.

A

Door overproductie raakte mensen in paniek: ze verkopen al hun aandelen bij de banken om aan geld te geraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Leg uit hoe dat de crash v Wallstreet tot een vicieuze cirkel leidde in 5 stappen.

A

1) bedrijven minder geld door crisis: faillissement stijgt
2) werkgelegenheid daalt
3) consumptie daalt
4) faillissementen stijgen
5) werkgelegenheid daalt weer
… etc etc

=> trok uiteindelijk heel de wereld mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer gebeurde de crash v Wallstreet? (dag)

A

op een dinsdag of een donderdag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat deden mensen in de crisis van de jaren 30 door de crash van Wallstreet (1929) om aan geld te geraken?

A

ze probeerden hun goederen te verkopen, maar niemand kocht ze omdat niemand nog geld had

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke 2 antwoorden kwamen er op de crash v Wallstreet?

A
  • new deal v Roosevelt (later president VS)
  • Keynesiaanse economie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat was the New Deql van Roosevelt?

A

Het toepassen van de theorie van M Keynes. -> werkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat deed M Keynes?

A

die vond een nieuwe theorie uit: de gemengde economie
= mix liberalisme en overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat was de rol van de overheid in de Keynesiaanse economie?

A

grijpt in als het slecht wordt
-> geven geld uit: bv bruggen aanleggen, wegen aanleggen, …
=> zorgt voor meer werk = meer geld = meer consumptie = meer werkgelegenheid … (spiraal naar boven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Van waar kwamen Roosevelt en Keynes?

A

R uit Amerika
K uit Engeland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

situeer Constantin Meunier in het referentiekader

A

wat: cultureel - beeldhouwer: beeldt de arbeiders/gewone mens af ipv de elite
waar: een Belg (veel werken in Musée d’Orsay)
wanneer: 1831-1905

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wanneer plaatsen we deeltje d: de lijdende klasse op de tijdlijn?

A

einde 18-19e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Naar wat evolueerde het wonen en wooncomfort?

A
  • imitatiegedrag: lagere klasse probeert zich te spiegelen aan de norm (proper, hygiëne, …)
  • beachavingsoffensief: elite probeert les door te geven aan lagere klasse vo norm = moeilijk want weinig geld door laag loon vd elite = sinisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat voor problemen kwamen er uit de woongelegenheden vd lagere klasse?

A

sneller ziektes, geen privacy, alcoholisme, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Want zijn vb van dat steile kloof blijft qua woongelegenheden?

A
  • eenkamerwoningen zonder hygiëne of privacy
  • degeneratie (alcoholisme, ziekte, geweld, …)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is degeneratie?

A

dat je van generatie op generatie in ellende blijft zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is een voorbeeld van dat de honger id 19e eeuw geen uitzondering was? Tot wat leidde dat?

A

the great famine in Ierland
-> veel ieren naar VS gevlucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe zaten de brood en soepbedelingen in elkaar via scholen?

A

soc onderwijs voor de socialisten en katholiek onderwijs voor de katholieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn de eetpatronen v arbeiders uit de 19e eeuw?

A
  • eenpotgerechten
  • vaste volgorde eten + gebed aan tafel
  • eentonigheid (basis: aardappelen + brood) -> geleidelijk gevarieerder door stijging koopkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom is het niet goed om eentonig te eten?

A

niet gezond + saai:
slecht voor ontwikkeling en immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom was er een plattelandsvlucht?

A

door de druk op de agrarische sector: mechanisatie (minder mensen nodig) + bevolkingsgroei (stijgende vraag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat was het gevolg van de plattelandsvluht?

A

verstedelijking met erbarmelijke arbeidswijken: vorming beluiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn beluiken en wat zijn de nadelen ervan?

A
  • kleine wijk met veel arbeidswoningen met steegje tussen geplaats waar er daarvoor een groot huis of gebouw stond
  • veel ziektes (bv cholera: veel arbeiders aan overleden)
56
Q

Wat is proletarisering?

A

van zelfstandige arbeid naar loondienst gaan

57
Q

wat was het gevolg van de proletarisering? (3)

A
  • groeiende kwetsbaarheid
  • risicospreiding (alle gezinsleden aan het werk: ook gevaarlijk werk kinderen)
  • overlevingsstrategieën: klusjeswerk, dienstverlening, bedelen, diefstal (extra inkomsten zoeken)
58
Q

Wat is een voorbeeld van dat arbeiders moesten luisteren naar de werkgever?

A

het werkmansboekje (bij ons soort van sjabiplanner):
- wordt in genoteerd vb te laat komen, dingen kapot maken, …

kan er voor zorgen voor mensen id lagere klassen dat ze ergens anders niet aangenomen worden

59
Q

Leg uit hoe het consumptiepatroon van kunnen naar kiezen ging (actueel).

A

toen 2/3 budget naar voeding
-> nu veel minder: we kunnen veel meer kiezen aan wat we het uitgeven

60
Q

Leg uit hoe we van ondervoeding naar overwicht gingen (en terug). (actueel)

A

toen ondervoeding door weinig geld
-> nu minder aar toch nog door anorexia of overgewicht door meer geld en meer consumptie

61
Q

Wat moeten bronnen zijn om ze te kunnen gebruiken voor een onderzoeksvraag?

A

representatief

62
Q

Wanneer situeren we deeltje e: wat we zelf doen, doen we beter?

A

einde 18-19e eeuw

63
Q

Welke vormen van onderlinge solidariteit groeide er vanuit het ancien regime? (2)

A
  • godshuizen gefinancieërd door rijke burgers (later functie staat: OWMW)
  • bussen/kassen bij arbeiders (ook door overheid: start mutualiteit
64
Q

Wat zijn godshuizen?

A

huizen waar bv vaak alleenstaande vrouwen gratis in mochten wonen, maar ook anderen die het moeilijk hadden

65
Q

Wat zijn kassen?

A

bakjes waar veel arbeiders eens geld instaken voor wnr er iets gebeurt en je op straat terechtkomt.
-> dan wordt je geholpen

66
Q

Verklaar: “Mijn leven in teken van verzuiling?”

A

veel dingen hebben nog christelijke namen
bv school, ziekenhuizen, jeugdbeweging, mutualiteit, vakbond, …

67
Q

Met wat loopt het stijgend succes van mutualiteiten recht evenredig?

A

met de stijgende koopkracht vd arbeiders

68
Q

Wat betekent gesubsidieerde vrijheid eind 19e eeuw?

A

dat de staat geld geeft aan organisaties die de vrijheid hebben om sociale zekerheid te organiseren

69
Q

Wat zijn ideologisch gekleurde zuilen?

A

nationaal georganiseerde netwerken volgens ideologie die burger begeleiden van geboorte tot dood

70
Q

Welke zuilen heb je? (3) Welke vind je vooral terug op het platteland?

A
  • christelijke zuil (platteland)
  • liberale zuil
  • socialistische zuil
71
Q

Hoe zie je het stijgend succes v mutualiteiten? (2)

A
  • ontstaan v gesubsidieerde vrijheid
  • uitbouw ideologisch gekleurde zuilen
72
Q

Waarom ontstonden de verbuikerscoöperatieven?

A

doordat de arbeiders afhankelijk waren v schommelende prijzen van levensnoodzakelijke producten

73
Q

Wat zijn de verbruikerscoöperatieven?

A

samenwerkingsverbanden tussen arbeiders:
-> WG geeft te laag loon maar winkels WG hoge prijzen
=> arbeiders samen producten aankopen in grote hoeveelheden = goedkoper

74
Q

Wat zijn 4 voorbeelden van dat de verbruikerscoöperatieven steeds groter, sterker en invloedrijker werden?

A
  • eigen juridisch statuur
  • eigen producten en ondernemingen
  • groeiende veelzijdigheid activiteiten
  • verbonden aan politiek
75
Q

Hoe zijn de verbuikterscoöperatieven gebonden aan de politiek?

A
  • 1e socialistische beweging (BWP 1885)
  • 2e christelijke en liberale beweging
76
Q

Situeer het BWP

A

wat: politiek - Belgische Werklieden Partij (later Vooruit in Vlaanderen ipv België) = socialisten
waar: europa
wanneer: 1885

77
Q

Situeer Rerum Novarum

A
  • wat: cultureel - pauselijke brief (encykliek)
  • waar: Europa, wereld (?)
  • wanneer: eind 19e eeuw
78
Q

Wie stelde de Rerum Novarum op?

A

de paus Leo XIII (13e)

79
Q

Wat staat er in het Rerum Novarum?

A

bekritiseerde de manier van zaken toen: armen helpen

80
Q

Hoe is De Vooruit in Gent gestart?

A

kleinschalig: verkochten brood goedkoper aan hun leden door eerst zelf graan aan te kopen

81
Q

Waarom past De Vooruit in Gent bij de verbruikerscoöperatieven?

A

Omdat ze het voor arbeiders goedkoper wouden maken.

82
Q

Hoe breidde De Vooruit uit? (4)

A
  • bieden medicijnen aan
  • brengen eigen krant uit om de problemen v arbeiders aan te tonen (Vooruit)
  • hadden eigen concertzaal (culturele leven, vergaderingen, samenkomsten, …)
  • grote en mooie supermarkten
83
Q

Wat was de bedoeling van de krant Vooruit?

A

om arbeiders dingen bij te leren

bv anticonceptiemiddelen, SO, om kinderen v arbeidsgezinnen een betere toekomst te geven

84
Q

Hoe was de rol vd WG voor 1866? Wat was de reactie?

A
  • bijna totale willekeur van WG in België
    -> spontane ongeorganiseerde opstanden
    -> beantwoord door grof geweld (politie op paarden sloegen met paard/geweren hen uit elkaar)

(later ook wereldwijd)

85
Q

Wanneer had de WG bijna de totale willekeur?

A

voor1866
-> spontane ongeorganiseerde opstanden als reactie

86
Q

Hoe was de rol vd WG tegenover de WN na 1866?

A

verbetring vd situatie WN door versoepeling coalitieverbod

87
Q

Hoe kregen de arbeidsbewegingen meer macht? (4)

A
  • stakingswapen
  • politieke strijd BWP: reformisme (eis voor veralgemening stemrecht: AES)
  • vanaf interbellum sterke verzuiling arb-bew (bv ACV=algemeen christelijke vakbond)
  • vereniging vakbonden in syndicaten per sector
88
Q

Wat is reformisme?

A

het komen van geleidelijk kleine hervormingen voor een betere toekomst van de arbeiders

89
Q

Wat zijn syndicaten?

A

vakbonden die per sector gevormd worden

90
Q

Van welk land kwam Stalin?

91
Q

Van welk land komt Che?

92
Q

Van welk land komt Mao

93
Q

Wat hebben al deze namen (Che, Stalin, Rousseau, Mao) te maken met K Marx?

A

Ze zijn door hun ideeëngoed gekoppeld aan Marx

94
Q

Van welk land komt K Marx?

A

Duitslanda

95
Q

situeer K Marx in het referentiekader

A

wat: politiek - idealist: kwam op voor zijn idealen (arbeiders)
waar: Duitsland geboren maar reisde rond
wanneer: 1818-1883

96
Q

Wat heeft deze zin “Proletariërs aller landen verenigt u!” te maken met K Marx?

A

1e zin uit zijn boek Das Kapital
-> hij wou daar iets mee losmaken
- proletariërs = gewone volk/arbeiders

97
Q

Wat is het communistisch manifest?

A

pamflet (korte samenvatting van zijn ideeën
-> samengevat in het boek Das Kapital

98
Q

Hoe heette het boek van K Marx waar hij een samenvatting van zijn ideeën in had geschreven?

A

Das Kapital

99
Q

Waarom maakte K Marx een pamflet?

A

Omdat niemand zijn boek ‘das kapital’ zou lezen omdat het te dik was

100
Q

Wat waren de 5 woonplaatsen van K Marx op volgorde? Wat was de belangrijkste?

A

Keulen - Parijs - Brussel (belangrijk vo zijn carrière) - Keulen - Londen

101
Q

Waarom verhuisde K Marx zo veel?

A

Omdat hij zijn ideeën wou verspreiden + mag na korte tijd ook zijn ideeën op die plaats niet meer verspreiden dus moest eig verplicht verhuizen

102
Q

Hoe heette de vrouw van K Marx?

A

Jenny van Westfalen

103
Q

Wat was de economische toestand van K Marx?

A

Jenny van goede afkomst maar in bepaalde periode toch arm

104
Q

Waarom was er een periode waar het gezin van K Marx toch arm was?

A

hij stak al hun geld in pamfletten, politieke groeperingen op te bouwen, …

105
Q

Wat is een voorbeeld van dat K Marx zijn familie mee trok in zijn gedachtengoed?

A

Zei tegen zijn vrouw dat die moest wandelen ipv de taxi omdat: “Arbeiders moeten ook wandelen, dus geef ik jou geen geld voor een taxi”

106
Q

Wat was de mensvisie in het Marxisme?

A
  • homo faber: A = D + H!
    -> werkende mens: Arbeider = Denken + Handelen
  • historisch materialisme (=naam v maatschappij): mens bepaalt de loop vd geschiedenis
107
Q

Wat betekent homo faber?

A

de werkende mens

108
Q

Leg uit waarom Marx een soort van nieuwe religie maakt. Leg ook uit wat die ‘religie’ inhoudt.

A

Het was toen niet ok om te zeggen dat de mens de loop vd geschiedenis bepaalt om dat dat iets is dat god bepaalt. Daarom ontstond er een nieuwe religie.

-> draait als ‘religie zonder god’, maar gelooft ook in de hemel alleen is deze op aarde

109
Q

Hoe bereik je volgens Marx de hemel?

A

Aliënatie: arbeider vervreemdt van zijn ‘mens zijn’ door privébezit productie-middelen (bv grondstoffen, fabrieken, machines, …)

110
Q

Wat zijn productie-middelen?

A

dingen zoals grondstoffen, fabrieken, machines, …

111
Q

Wat was de maatschappijvisie van Marx?

A

een klassenloze maatschappij

112
Q

Wat is Marx zijn persoonlijke hemel?

A

een klassenloze maatschappij waar iedereen gelijke kansen heeft

113
Q

Heeft Marx ooit zijn persoonlijke hemel gerealiseerd?

A

niet helemaal

114
Q

Wat was het probleem bij de maatschappijvisie van Marx?

A

Aliënatie: arbeiders vervreemd van zijn ‘mens zijn’ door privébezit productie-middelen

115
Q

Wat is aliënatie?

A

Dat de mens niet meer denkt, maar alleen handelen

-> formule Marxisme: A=D+H (arbeider = denken + handelen)

116
Q

Wat was de oplossing van Marx voor het aliënatie?

117
Q

Wat waren de 3 stappen van de revolutie van Marx?

A
  • collectivisme: productie-middelen in gemeenschappelijk bezit
  • overgangsfase: dictatuur proletariaat (arbeiders nemen de macht over)
  • eindfase: communistische maatschappij = klassenloze maatschappij
118
Q

Heeft Marx zijn 3 stappen van zijn revolutie voltooid?

119
Q

Wat betekent proletariaat?

A

arbeiders/gewone mens

120
Q

Werkte Marxisme in de praktijk?

A

ja, zowel kleinschalig als grootschalig

121
Q

Wie noemt Verhasselt de Marx light? Waarom?

A

Connor Rousseau = socialisme
-> verbeteren arbeiders, maat pleiten alleen niet voor revolutie (light)
=> meer rechten arbeiders

122
Q

Wie waren de 2 varianten van Marx?

A
  • Connor Rousseau (Marx light)
  • tijdgenoot en vriend Bakoenin (anarchisme)
123
Q

situeer Bakoenin in referentiekader

A

wat: politiek - marxisme in praktijk: anarchisme (geen regels, doen wat je wilt)
waar: wereld?
wanneer: midden/eind 19e eeuw

124
Q

Leg de variant van het Marxisme uit bij Bakoenin.

A

pleitte voor het anarchisme (radicaal) = geen regels, doen wat je wilt
=> doet alles hetzelfde als Marx maar slaat stap 2 van zijn plan over (=arbeiders nemen de macht over: overgangsfase)

125
Q

Leg uit hoe het Marxisme in het klein voort leefde.

A

door communes
bv. 19e E (in steden), hippies (1970) -> woonden samen in 1 huis + alles samenleggen

126
Q

Leg uit hoe het Marxisme in het groot voort leefde.

A

In landen zoals Rusland, China en Noord Korea
-> poging maar eindigt vaan met stap 2: dictatuur (communisme)

127
Q

Wat is een link tussen het Marxisme en de actua?

A

de 99% beweging: 1% van de bevolking heeft meer bezit samen dan 99% van de rest van de bevolking

128
Q

Had je vroeger de keus of je wou werken of niet?

129
Q

Wanneer situeren we deeltje F De staat regelt, herverdeelt en bemiddelt: sociale wetgeving, voorzorg en overleg?

A

eind 18e - 1945

130
Q

Hoe bouwde de sociale wetgeving uit van willekeur vd ondernemers (bv werkmansboekje)?

A

naar uitbouw van de sociale wetgeving (<1899)

131
Q

Wat zijn 3 voorbeelden van de uitbouw van de sociale wetgeving (<1899)?

A
  • 1899: arbeidsovereenkomst
  • 1889: beperking kinderarbeid en vrouwenarbeid
  • 1921: beperking arbeidsduur (8u werk, 8u slapen, 8u ontspannen)
132
Q

Hoe gingen ze van willekeur van de ondernemers naar uitbouwen van de sociale wetgeving?

A

van stakingswapen naar overleg via overheid

133
Q

Hoe bouwde het sociale zorgsysteem van vrijwillige verzekeringen uit?

A

naar meer en meer verplichte verzekeringen

134
Q

Wat zijn 5 voorbeelden van de uitbouw van meer en meer verplichte verzekeringen?

A
  • werkloosheidsvergoeding (actua: nu tijdsduur ingekort)
  • arbeidsongevallenverzekering: <1903
  • pensioensregeling: <1924 (actua: inzet op vergrijzing)
  • kinderbijslag: <1930
  • betaalde vakantie/conjée payé
135
Q

Naar wat leidde de verandering van vrijwillige naar meer en meer verplichte verzekeringen?

A

naar een sociaal pact in 1944, maar betaalbaarheid is uitdaging => integratie systeem sociale zekerheid

136
Q

Wat betekenen de 3 kleuren (rood, blauw en groen) bij vakbonden?

A
  • rood = socialisten
  • blauw = liberalen
  • groen = christelijke