Frans - T3 Vivre en immersion totale(p.153-157) Flashcards

1
Q

de raad, het advies

A

le conseil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het vertrek

A

le départ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de woonst, de slaapgelegenheid

A

le logement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de korting

A

la réduction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de inlichting

A

le renseignement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het verblijf

A

le séjour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de stage, de cursus, het kamp

A

le stage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de wereldreis

A

le tour du monde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

betaalbaar

A

abordable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heerlijk, bijzonder lekker

A

délicieux, délicieuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

landen

A

atterrir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ontwikkelen

A

développer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iemand vertrouwen

A

faire confiance à quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aarzelen, twijfelen

A

hésiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

logeren, overnachten

A

loger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vlot (Frans, …) praten

A

parler couramment (le français, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

reserveren

A

réserver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zich aanpassen aan

A

s’adapter à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zich uit de slag trekken

A

se débrouiller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zich zorgen maken

A

se faire des soucis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zich vervelen

A

s’ennuyer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verloren lopen, verloren rijden

A

se perdre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zich bezighouden met, zorgen voor

A

s’occuper de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

eigenlijk, in feite

A

en fait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bovendien

A

en plus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ook niet

A

pas … non plus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

het voorschot

A

l’acompte (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

het reisagentschap

A

l’agence de voyages (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de annulering

A

l’annulation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het huurcontract

A

le contrat de location

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de kostprijs

A

le coût

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de gewoonte, het gebruik

A

la coutume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

de uitwisseling

A

l’échange (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

het gastgezin

A

la famille d’accueil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de reisweg

A

l’itinéraire (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de deelnemer, de deelneemster

A

le participant, la participante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

de voorbereidingen

A

les préparatifs (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

het dagelijks leven

A

le quotidien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

het traject, de route

A

le trajet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

de vakantieganger

A

le vacancier, la vacancière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

het visum

A

le visa

42
Q

typisch voor

A

typique de

43
Q

verblijven

A

séjourner

44
Q

inlichtingen inwinnen

A

se renseigner

45
Q

in de omgeving, in de buurt

A

dans les environs

46
Q

in het hoog- / laagseizoen

A

en haute/basse saison

47
Q

nauwelijks

A

à peine

48
Q

de avonturier, de avonturierster

A

l’aventurier, l’aventurière

49
Q

de uitdaging

A

le défi

50
Q

de onderdompeling

A

l’immersion (f)

51
Q

het doel

A

l’objectif (m)

52
Q

het vooroordeel

A

le préjugé

53
Q

angstig, benauwd

A

angoissé(e)

54
Q

het hoofd bieden aan

A

faire face à

55
Q

de ervaring

A

l’expérience (f)

56
Q

de beheersing, de bekwaamheid

A

la maîtrise

57
Q

de opportuniteit, de buitenkans

A

l’opportunité (f)

58
Q

onafhankelijk, zelfstandig

A

autonome

59
Q

verrijkend

A

enrichissant(e)

60
Q

volwassen, rijp

A

mature

61
Q

verdraagzaam

A

tolérant(e)

62
Q

verwerven, verkrijgen

A

acquérir

63
Q

verbeteren (van kwaliteit)

A

améliorer

64
Q

vorderen, vooruitgaan

A

progresser

65
Q

zich ontplooien

A

s’épanouir

66
Q

zich inzetten (voor)

A

s’investir (dans)

67
Q

ondersteunen, bijstaan

A

soutenir

68
Q

een open geest hebben

A

avoir l’esprit ouvert

69
Q

(autonomer, volwassener, ondernemender, …) worden

A

devenir (plus autonome, mature, entreprenant(e), …)

70
Q

kennismaken met

A

faire connaissance avec

71
Q

aan een uitwisseling(sjaar) deelnemen lijkt me…

A

participer à une année d’échange me semble

72
Q

een verrijkende ervaring

A

une éxperience enrichissante

73
Q

een onvergetelijke kans.

A

une opportunité inoubliable

74
Q

dankzij mijn verblijf in het buitenland heb ik me ontplooid.

A

Grâce à mon séjour à l’étranger, je me suis épanoui(e).

75
Q

ik heb … ontdekt

A

j’ai découvert

76
Q

ik ben … geworden

A

je suis devenu(e) plus …

77
Q

zoveel dingen over mezelf

A

tant de choses de moi-même

78
Q

nieuwe culturen

A

de nouvelles cultures

79
Q

autonomer

A

autonome

80
Q

volwassener

A

mature

81
Q

ondernemender

A

entreprenant(e)

82
Q

ik heb echt geleerd om

A

j’ai vraiment appris à

83
Q

vlot (Frans, Engels, Spaans, …) te spreken

A

parler couramment (le français, l’anglais, l’espagnol, …)

84
Q

me alleen uit de slag te trekken

A

me débrouiller tout(e) seul(e)

85
Q

bovendien ben ik veranderd

A

en plus, j’ai changé

86
Q

ik ben veel ruimdenkender (meer open-minded) geworden.

A

j’ai l’esprit plus ouvert

87
Q

ik ben veel verdraagzamer ten opzicht van (buitenlanders).

A

je suis plus tolérant(e) envers (les étrangers).

-> heb ik niet gezegd, staat in boek(!)

88
Q

ik zie er het belang niet van in voor jongeren

A

je ne vois pas l’intérêt pour des jeunes

89
Q

die al weten wat ze willen studeren

A

qui savent déjà ce qu’ils veulent étudier.

90
Q

die zich niet makkelijk openstellen voor anderen

A

qui ne s’ouvrent pas facilement aux autres

91
Q

je moet het hoofd bieden aan

A

il faut faire face à

92
Q

onvoorziene moeilijkheden

A

des difficultés imprévues

93
Q

onverwachte uitdagingen

A

des défis inattendus

94
Q

voor mij is er geen sprake van

A

pour moi, pas vraiment question de

95
Q

om zonder mijn ouders te vertrekken

A

(de) partir sans mes parents

96
Q

om bij een gastgezin te leven/wonen

A

vivre chez une famille d’accueil

97
Q

met een taalcursus/-vakantie

A

avec un séjour linguistique

98
Q

vergeet men beetje bij beetje wat men al in België geleerd had.

A

on oublie peu à peu ce qu’on avait déjà appris à l’école en Belgique.

99
Q

bereid je jezelf niet echt voor op verdere studies aan de universiteit of hogeschool

A

on ne se prépare pas vraiment pour les études à l’université ou à l’école supérieure.

100
Q

je hebt echt … nodig

A

On a vraiment besoin …

101
Q

de steun van je ouders en vrienden

A

du soutien de ses parents et de ses amis.

102
Q

goede inlichtingen

A

de bons renseignements