Zinnen 28, 29, 30 Flashcards

1
Q

In the west of the Netherlands is an area called the Randstad.

A

In het westen van Nederland ligt een gebied dat de Randstad heet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In fact, you can consider the Randstad as a whole.

A

In feite kun je de Randstad beschouwen als één geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

It consists of South Holland, parts of North Holland and Utrecht.

A

Het bestaat uit Zuid-Holland, delen van Noord-Holland en Utrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

It is no coincidence that the port of Rotterdam is the largest in Europe.

A

De haven van Rotterdam is niet toevallig de grootste van hel Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

This area is therefore easy to reach from all over the world, both by ship and by plane.

A

Zowel per schip als per vliegtuig is dit gebied vanuit de hele wereld dus simpel te bereken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Amsterdam has an airport - Schiphol - which is one of the largest in the world.

A

Amsterdam heeft een vliegveld-Schiphol- dat tot de grootste van de wereld behoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

You understand that many companies are located here for that reason.

A

Je begrijpt dat veel bedrijven om die reden hier zijn gevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fruit and vegetables are very important for trade.

A

Voor de handel zijn groente en fruit zeer belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

The logical consequence of this is that there is a lot of work.

A

Het logische gevolg hiervan is dat er veel werk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

As a result, many people live in the Randstad.

A

Het gevolg daarvan is dat er veel mensen in de Randstad wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

While the area is 1/5 part of the Netherlands.

A

Terwijl het gebied 1/5 deel van Nederland is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

A major problem is the lack of suitable housing.

A

Een groot probleem is het gebrek aan geschikte woningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

The prices of houses in this area are also much higher than elsewhere.

A

Ook de prijzen van woningen in dit gebied zijn veel hoger dan elders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

But there are hardly any, or they are too expensive.

A

Maar die zijn er nauwelijks, of ze zijn te duur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

That is why it is almost always busy on the roads.

A

Vandaar dat het op de wegen bijna altijd druk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fully stuck in traffic twice a day.

A

Twee keer per dag in het verkeer volledig vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

And that has negative consequences, for example for the quality of the air. And a lot of time is lost.

A

En dat heeft negatieve gevolgen, onder andere (o.a.) voor de kwaliteit van de lucht. En men verliest enorm veel tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Do you recognize them? Does your language also count?

A

Herken je ze? Ziet jouw taal er ook bij?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Enjoying your rest or being active?

A

Van je rust genieten of juist actief zijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

I’m busier than at work.

A

Ik heb ‘t drukker dan op m’n werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Who or what determines the way you spend your free time?

A

Wie of wat bepaalt de manier waarop je je vrije tijd besteed?

22
Q

My friends influence that, but so do the media.

A

Mijn vrienden hebben daar invloed op maar ook de media.

23
Q

Do you normally spend more time on culture or sports?

A

Besteed je normaal gesproken meer tijd aan cultuur of aan sport?

24
Q

I am interested in both, culture and sport.

A

Ik heb voor allebei belangstelling, zowel voor cultuur als voor sport.

25
Q

I often go to the movies, preferably serious movies.

A

Ik ga vaak naar de film, bij voorkeur naar serieuze films.

26
Q

I like to play football. Indoors in winter and out on the field in summer.

A

Ik voetbal graag. In de winter binnen en in de zomer buiten op het veld.

27
Q

A good opportunity to think quietly.

A

een mooie gelegenheid om rustig na te denken.

28
Q

I go out with friends almost every Saturday.

A

Ik ga vrijwel elke zaterdag uit met vrienden.

29
Q

Then we have a good time together and we also get a lot of exercise.

A

Dan zijn we gezellig samen en we krijgen ook nog veel beweging.

30
Q

What do you generally fill your free time with when you stay at home?

A

Waarmee vul je in het algemeen je vrije tijd als je thuis blijft?

31
Q

I watch TV when there is an exciting football match.

A

Ik kijk TV als er een spannende voetbalwedstrijd is.

32
Q

My hobby is repairing broken cell phones and computers.

A

Mijn hobby is mobieltjes en computers die kapot zijn weer in order maken.

33
Q

Not everyone.

A

Lang niet iedereen.

34
Q

Until the age of 16, everyone is obliged to attend school.

A

Tot zestien jaar gaat iedereen verplicht naar school.

35
Q

there are also many people who work part-time or who want to take care of their children every day.

A

ook zijn er veel mensen die in deeltijd werken of die iedere dag voor hun kinderen willen zorgen.

36
Q

What are the possibilities to find work here in the Netherlands?

A

Wat zijn de mogelijkheden om hier in Nederland werk te vinden?

37
Q

First of all, it depends on your profession.

A

Het hangt ten eerste af van je beroep.

38
Q

There is usually a great need for personnel in healthcare, education and technology.

A

In de zorg, het onderwijs en de techniek is meestal grote behoefte aan personeel.

39
Q

Simple work disappears almost completely.

A

Eenvoudig werk verdwijnt vrijwel geheel.

40
Q

Training is therefore of great importance.

A

Opleiding is daarom van groot belang.

41
Q

Often you will not find permanent but temporary work.

A

Vaak vind je geen vast maar tijdelijk werk.

42
Q

Then you have to look for work again and again.

A

Dan moet je telkens opnieuw naar werk zoeken.

43
Q

Everything you’ve ever done matters to your future, paid and unpaid.

A

Alles wat je ooit gedaan hebt is van belang voor je toekomst, betaald en niet betaald.

44
Q

So internships and holiday work, a job during your studies or work for your parents. Alles telt.

A

Dus stages en vakantiewerk, een baan tijdens je studie of werk voor je ouders. Everything counts.

45
Q

Young people have the advantage of having new knowledge.

A

Jonge mensen hebben als voordeel dat ze nieuwe kennis bezitten.

46
Q

Besides, they don’t earn that much.

A

Bovendien verdienen ze nog niet zoveel.

47
Q

So you see: young and old are both important.

A

Zo zie je maar: jong en oud zijn beide belangrijk.

48
Q

What happens if you are suddenly unemployed or fired? What do you have to live on then?

A

Wat gebeurt er als je ineens werkloos bent of ontslagen? Waarvan moet je dan leven?

49
Q

If you do not find a new job quickly, you will receive 70% of your old salary for some time.

A

Vind je niet snel een nieuwe baan, dan krijg je gedurende enige tijd 70% van je oude loon.

50
Q

If you still have not found a job, you will receive a benefit from the government.

A

Als je dan nog steeds geen werk hebt gevonden, krijg je een uitkering van de regering.