Grammatica Hoofdzin en bijzin Flashcards
1
Q
De prijs zakt misschien. Ik woon nu in Nederland. U heeft medicijnen nodig. Hij kan mij helpen. Het gebeurt morgen. Toen kwam ik naar Nederland.
A
Er is een goede kans dat de prijs nog verder zakt.
Ik leer Nederlands, omdat ik nu in Nederland woon.
Hij schrijft een recept als u medicijnen nodig.
Daar zie ik iemand die mij even kan helpen.
We willen weten wanneer/hoe/waar/… iets gebeurt.
Kende je Nederland al toen je naar Nederland kwam?