Grammatica Hoofdzin en bijzin Flashcards

1
Q
De prijs zakt misschien.
Ik woon nu in Nederland.
U heeft medicijnen nodig.
Hij kan mij helpen.
Het gebeurt morgen.
Toen kwam ik naar Nederland.
A

Er is een goede kans dat de prijs nog verder zakt.
Ik leer Nederlands, omdat ik nu in Nederland woon.
Hij schrijft een recept als u medicijnen nodig.
Daar zie ik iemand die mij even kan helpen.
We willen weten wanneer/hoe/waar/… iets gebeurt.
Kende je Nederland al toen je naar Nederland kwam?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly