Grammatica er Flashcards
er + numerale:
Numeralen: een, twee, drie, …, weinig, veel, geen een paar
Er vervangt een ander woord of woordcombinatie.
Let up! er staat voor de numerale.
er + numerale:
Numeralen: een, twee, drie, …, weinig, veel, geen een paar
Er vervangt een ander woord of woordcombinatie.
Let up! er staat voor de numerale.
er + numerale:
Hoebeel krentenbollen wilt u?
Ik neem er zes. (er = krentenbollen )
He je zussen?
Ja, ik heb er twee. (er = zussen)
er + numerale:
Hoebeel krentenbollen wilt u?
Ik neem er zes. (er = krentenbollen )
He je zussen?
Ja, ik heb er twee. (er = zussen)
er = plaats
We hebben een leuk huis. We wonen er nu drie jaar. (er = in het huis)
Ik woon in Utrecht. Ik studeer er economie (er = in Utrecht)
In plaats van er kunt u ook hier if daar gebruiken:
We hebben een leuk huis. We wonen hier nu drie jaar. (hier = in het huis)
Ik woon in Utrecht. Ik studeer daar economie (daar = in Utrecht)
er = plaats
We hebben een leuk huis. We wonen er nu drie jaar. (er = in het huis)
Ik woon in Utrecht. Ik studeer er economie (er = in Utrecht)
In plaats van er kunt u ook hier if daar gebruiken:
We hebben een leuk huis. We wonen hier nu drie jaar. (hier = in het huis)
Ik woon in Utrecht. Ik studeer daar economie (daar = in Utrecht)
er = plaats
Hier en daar kunnen ook aan het begin van zin staan:
We wonnen hier nu dire jaar. (normale hoofdzin)
Hier wonen we nu drie jaar. (hoofdzin me inversie)
Ik studeer daar economie. (normale hoofdzin)
Daar studeer ik economie. (hoofdzin me inversie)
er = plaats
Hier en daar kunnen ook aan het begin van zin staan:
We wonnen hier nu dire jaar. (normale hoofdzin)
Hier wonen we nu drie jaar. (hoofdzin me inversie)
Ik studeer daar economie. (normale hoofdzin)
Daar studeer ik economie. (hoofdzin me inversie)
er + indefiniet subject:
Defeniet subject: De kat loopt in onze tuin. Het potlood ligt op tafel. De katten lopen in onze tuin. De potloden liggen op tafel.
er + indefiniet subject:
er + indefiniet subject: Er loopt een kat in onze tuin. Er ligt een potlood op tafel. Er lopen katten in onze tuin. Er liggen potloden op tafel.