Perfectum Flashcards

1
Q

Perfectum = een combinatie van twee verba:
verbum 1 = auxiliar = een vorm van hebben of zijn
verbum 2 = perticipium

Regelmatige verba:

Participium = ge + stam + t of d

A

Perfectum = een combinatie van twee verba:
verbum 1 = auxiliar = een vorm van hebben of zijn
verbum 2 = perticipium

Regelmatige verba:

Participium = ge + stam + t of d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kijk naar de consonanten in het woord: t ex kofschip

Kijk naar de stam van het verbum

is de laatste letter van de stam een van deze consonanten?
Dan is het voltooid deelword ge + stam + t

is de laatste letter van de stam een andere consonant of een vocaal?
Dan is het voltooid deelword ge + stam + d

A

Kijk naar de consonanten in het woord: t ex kofschip

Kijk naar de stam van het verbum

is de laatste letter van de stam een van deze consonanten?
Dan is het voltooid deelword ge + stam + t

is de laatste letter van de stam een andere consonant of een vocaal?
Dan is het voltooid deelword ge + stam + d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Infinitief - Stam - participium

werken - werk - gewerkt
Fietsen - Fiets - gefietst
Praten - Praat - Gepraat

wonen - woon - gewoond
mailen - mail - gemaild
waaien - waai - gewaaid

A

Infinitief - Stam - participium

werken - werk - gewerkt
Fietsen - Fiets - gefietst
Praten - Praat - Gepraat

wonen - woon - gewoond
mailen - mail - gemaild
waaien - waai - gewaaid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij heeft gisteren de hele dag gewerkt.
Ik heb zondag 45 kilometer gefietst.
Ik heb de hele dag Nederlands gepraat.

We hebben twee jaar in Eindhoven gewoond.
Wannerr heb jij me gemaild?
Het heeft gisteren hard gewaaid.

A

Hij heeft gisteren de hele dag gewerkt.
Ik heb zondag 45 kilometer gefietst.
Ik heb de hele dag Nederlands gepraat.

We hebben twee jaar in Eindhoven gewoond.
Wannerr heb jij me gemaild?
Het heeft gisteren hard gewaaid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verba met z in de infinitief: participium eindigt op -sd
Verba met v in de infitief: participium eindigt op -fd

Reizen: We zijn naar Spanje gereisd.
Proeven: Heb je die lekkere kaas al geproefd?

A

Verba met z in de infinitief: participium eindigt op -sd
Verba met v in de infitief: participium eindigt op -fd

Reizen: We zijn naar Spanje gereisd.
Proeven: Heb je die lekkere kaas al geproefd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onregelmatige verba:

Ik ben naar Maastricht geweest. (infinitief: zijn)
We hebben veel gedaan. (infinitief: doen)
De man heeft ons veel tips gegeven, (infinitief: geven)

A

Onregelmatige verba:

Ik ben naar Maastricht geweest. (infinitief: zijn)
We hebben veel gedaan. (infinitief: doen)
De man heeft ons veel tips gegeven, (infinitief: geven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verba in combinatie met een vorm van zijn:

ZIjn: ik ben gisteren naar Amsterdam geweest.
Gaan: Wij zijn om 17.00 uur naar huis gegaan.
Komen: Mila is twee jaar geleden naar Nederland gekomen.
Blijven: Het feest was gezellig, we zij lang op het feest gebeleven.
Worden: Simone is 25 jaar geworden.
Stijgen: Het aantal studenten in Utrecht is met 10 procen gestegen.
Dalen: het aantal studenten in Amsterdam is met 5 procen gedaald.

A

Verba in combinatie met een vorm van zijn:

ZIjn: ik ben gisteren naar Amsterdam geweest.
Gaan: Wij zijn om 17.00 uur naar huis gegaan.
Komen: Mila is twee jaar geleden naar Nederland gekomen.
Blijven: Het feest was gezellig, we zij lang op het feest gebeleven.
Worden: Simone is 25 jaar geworden.
Stijgen: Het aantal studenten in Utrecht is met 10 procen gestegen.
Dalen: het aantal studenten in Amsterdam is met 5 procen gedaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verba in combinatie met een vorm van zijn:

beginnen: De les is om 9 uur begonnen.
Stoppen: Peter is met zijn studie gestopt.
Gebeuren: op de A2 is vanmiddag een ongeluk gebeurd.
Veranderen: Er is de laaste jaren in Nederland veel verandered.
Trouwen: Carla en Johan zijn vorig jaar getrouwd.
Slagen: Ik ben voor mijn examen geslaagd.
Zakken: Veel studenten zijn helaas voor het examen gezakt.

A

Verba in combinatie met een vorm van zijn:

beginnen: De les is om 9 uur begonnen.
Stoppen: Peter is met zijn studie gestopt.
Gebeuren: op de A2 is vanmiddag een ongeluk gebeurd.
Veranderen: Er is de laaste jaren in Nederland veel verandered.
Trouwen: Carla en Johan zijn vorig jaar getrouwd.
Slagen: Ik ben voor mijn examen geslaagd.
Zakken: Veel studenten zijn helaas voor het examen gezakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verba zonder (extra) ge- in het participium:

Gebeuren: Wat is er gebeurd?
Beginnen: De les is om 9.00 uur begonnen.
Ontmoeten: Willem heeft Mila in Peru ontmoet.
Herhalen: De leraar heeft de grammatica herhaald.
Vertellen: Hij heeft een interessant verhaal verteld.
Ervaren: Wij hebben veel nieuwe dingen ervaren.

Als een verbum begint met een van de volgende syllabes:
ge, be, ont, her, ver, er den begint het participium met dezelfde syllabe. Geen extra ge-

A

Verba zonder (extra) ge- in het participium:

Gebeuren: Wat is er gebeurd?
Beginnen: De les is om 9.00 uur begonnen.
Ontmoeten: Willem heeft Mila in Peru ontmoet.
Herhalen: De leraar heeft de grammatica herhaald.
Vertellen: Hij heeft een interessant verhaal verteld.
Ervaren: Wij hebben veel nieuwe dingen ervaren.

Als een verbum begint met een van de volgende syllabes:
ge, be, ont, her, ver, er den begint het participium met dezelfde syllabe. Geen extra ge-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly