Grammatica Dit/Die Flashcards
1
Q
Het woord
Dit woord ken ik en dat woord ook.
Die/deze woorden ken ik.
Het woord dat hier staat ken ik niet.
De woorden die hier staan ken ik niet.
De tekst Deze tekst ken ik, en die tekst ook. Die/deze teksten ken ik. De tekst die ik herhaal is makkelijk. De teksten die ik herhaal zijn makkelijk.
A
Het woord
Dit woord ken ik en dat woord ook.
Die/deze woorden ken ik.
Het woord dat hier staat ken ik niet.
De woorden die hier staan ken ik niet.
De tekst Deze tekst ken ik, en die tekst ook. Die/deze teksten ken ik. De tekst die ik herhaal is makkelijk. De teksten die ik herhaal zijn makkelijk.