Het/De 1 Flashcards
The Lesson
De Les
The Teacher
De Docent
The name
De naam
The Madam
De Mevrouw
The Country
Het Land
The Center
Het Centrum
The City
De Stad/De plaats
The Street
De Straat
The Number
Het Nummer
The Telephone Number
Het Telefoonnummer
The Family Name
De Achternaam
The first name
De Voornaam
The address
Het Adres
The postcode
De postcode
The telephone
De telefoon
The nationality
De nationaliteit
The years
Het jaar
The age
De Leeftijd
The family
De family
The Dutchman
De Nederlander
The house
Het huis
The child
Het kind
The boy
De jongen
The girl
Het meisje
The husband
De man
The son
De zon
The daughter
De dochter
The mother
De moeder
The father
De vader
What day is today?
Welke dag is het vandag?
Yesterday was Monday
Gisteren was het maandag
The weekend
Het weekend
The day
De dag
Tuesday
De dinsdag
The week
De week
The thing
Het ding
The shop
De winkel
The summer
De zomer
The language
De taal
The course
De cursus