Zinnen 25, 26, 27 Flashcards

1
Q

What does the Netherlands look like?

A

Hoe ziet Nederland eruit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

From north to south the distance is about 300 kilometers.

A

Van noord naar zuid is de afstand ongeveer 300 kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Second, it is a flat country. You will not find mountains here.

A

Ten tweede: het is een vlak land. Bergen vind je hier niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

And we are proud of that.

A

En daar zijn we trots op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

I saw a hotel there called Little Switzerland.

A

Ik zag er een hotel met de naam klein Zwitserland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The lowest areas are in the west.

A

De laagste gebieden liggen in het westen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

A large part of our country is below sea level.

A

Een groot deel van ons land ligt onder zeeniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Some pieces of land lie in the sea.

A

Sommige stukken land liggen in zee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rivers run everywhere, ships are everywhere.

A

Overal lopen rivieren, overal zie je schepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

But all that water also poses a huge danger.

A

Maar al dat water vormt ook een enorm gevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

If the dikes or dams break, disaster happens.

A

Als de dijken of dammen breken, gebeurt er een ramp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

The sea level is rising.

A

Het zeeniveau stijgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

There is construction everywhere. You can still see some green areas here and there.

A

Overal wordt gebouwd. Hier en daar zie je nog wel wat groene gebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

But they are getting smaller as the villages and towns grow.

A

Maar die worden steeds kleiner, doordat de dorpen en steden groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Recently the police drove behind me on the road.

A

Laatst reed de politie achter mij op de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

When I saw this I immediately thought: “Oh my, did I do something wrong?”

A

Toen ik dit zag dacht ik direct:”O, help, deed ik iets verkeerd?”

17
Q

Strange, isn’t it, that feeling that you’re doing something wrong when you see the police?

A

Vreemd hé, dat gevoel dat je iets verkeerds doet als je de politie ziet?

18
Q

Do you cycle without a light? The police will point out the dangers, if you pay a small fine first.

A

Fiets je zonder licht? De politie wijst je op de gevaren, als je tenminste eerst een kleine boete betaalt.

19
Q

A cop makes sure your car arrives safely… at the police station!

A

Een agent zorgt dat je auto veilig aankomt … bij het politiebureau!

20
Q

I totally agree with that.

A

Daar ben ik het helemaal mee eens.

21
Q

The police came right away and were very nice.

A

De politie kwam meteen en was zeer aardig.

22
Q

But I hope they resolve the matter soon.

A

Maar ik hoop dat ze de zaak snel oplossen.

23
Q

A friend of mine sees that I have to file a report.

A

Een vriend van me zien dat ik aangifte moet doen.

24
Q

It seems that every year thousands of stolen bicycles are left at the police station because no one comes to get them.

A

Het schijnt dat er ieder jaar duizenden gestolen fietsen op het politiebureau blijven staan omdat niemand ze komt halen.

25
Q

That’s not what a friend does, right?

A

Zoiets doet een vriend toch niet?

26
Q

And many more years, huh

A

En nog vele jaren, hé

27
Q

I’ll take a look right away.

A

Ik kijk meteen even.

28
Q

You are supposed to take everything yourself.

A

Het is de bedoeling dat je alles zelf pakt.

29
Q

We’ll be talking at length later.

A

We spreken elkaar straks nog uitgebreid.

30
Q

Usually because of a birthday or on the occasion of an exam.

A

Meestal vanwege een verjaardag of ter gelegenheid van een examen.

31
Q

Sometimes because of another special event.

A

Soms vanwege een andere bijzondere gebeurtenis.

32
Q

Or one of your children has turned 18.

A

Of een van je kinderen is 18 jaar geworden.

33
Q

The king and queen visit a certain city every year.

A

De koning en koningin bezoeken elk jaar een bepaalde stad.

34
Q

On May 4, we will be silent for two minutes at eight o’clock in memory of the victims of that war.

A

Op 4 mei zijn we om acht uur twee minuten stil ter herinnering aan de slachtoffers van die oolog.

35
Q

And he also writes a poem in Dutch with every gift.

A

En hij schrijft ook bij elk cadeau een gedicht in het Nederlands.

36
Q

Many people go on holiday between Christmas and New Years because of the many days off.

A

Veel mensen gaan tussen kerst en Nieuwjaar op vakantie vanwege de vele vrije dagen.

37
Q

However, the date of that feast varies from year to year.

A

De datum van dat feest verschilt echter van jaar tot jaar.