Grammatica Imperfectum Flashcards

1
Q

Regelmatige verba

Singularis (voor alle personen): stam + -te of -de
Pluralis (voor alle personen): stam + -ten of -den

Kijk naar de consonanten in het woord: t ex kofschip
Kijk naar de stam van het verbum

is de laatste letter van de stam een van deze consonanten?
Dan is het imperfectum: stam + te(en)

is de laatste letter van de stam een andere consonant of een vocaal?
Dan is het imperfectum: stam + de(en)

A

Regelmatige verba

Singularis (voor alle personen): stam + -te of -de
Pluralis (voor alle personen): stam + -ten of -den

Kijk naar de consonanten in het woord: t ex kofschip
Kijk naar de stam van het verbum

is de laatste letter van de stam een van deze consonanten?
Dan is het imperfectum: stam + te(en)

is de laatste letter van de stam een andere consonant of een vocaal?
Dan is het imperfectum: stam + de(en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Infinitief - Stam - imperfectum sing - imperfectum plu

maken-maak-maakte-maakten
dansen-dans-danste-dansten
wachten-wacht-wachtte-wachten

bellen-bel-belde-belden
antwoorden-antwoord-antwoordde-antwoordden
gooien-gooi-gooide-gooiden

A

Infinitief - Stam - imperfectum sing - imperfectum plu

maken-maak-maakte-maakten
dansen-dans-danste-dansten
wachten-wacht-wachtte-wachten

bellen-bel-belde-belden
antwoorden-antwoord-antwoordde-antwoordden
gooien-gooi-gooide-gooiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij maakte zijn huiswerk na het eten
vroeger danste hij met Carina, nu danst hij met Angelique.
We wachtten in de regen op Sinterklaas.

Mila belde gisteren met haar zus.
Wat antwoordden jullie toen?
Hij gooide de bal door het raam van buren.

A

Hij maakte zijn huiswerk na het eten
vroeger danste hij met Carina, nu danst hij met Angelique.
We wachtten in de regen op Sinterklaas.

Mila belde gisteren met haar zus.
Wat antwoordden jullie toen?
Hij gooide de bal door het raam van buren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verba met z in de infinitief: imperfectum eindigt op -sde(n)
Verba met z in de infinitief: imperfectum eindigt op -fde(n)

Reizen: Vroeger reisden wij altijd met de trein of de bus.
Leven: Rembrandt leefde van 1606 tot 1669.

A

Verba met z in de infinitief: imperfectum eindigt op -sde(n)
Verba met z in de infinitief: imperfectum eindigt op -fde(n)

Reizen: Vroeger reisden wij altijd met de trein of de bus.
Leven: Rembrandt leefde van 1606 tot 1669.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onregelmatige verba:
Vorig jaar ging ik bijna elk weekend naar Maastricht (infinitief: gaan)
Toen we op vakantie waren, deden we niks (infinitief: zijn en doen)
De man gaf zijn vrouw een mooi cadeau voor haar verjaardag (infinitief: geven)
Vorig jaar kwamen er meer toeristen naar ons land dan dit jaar. (infinitief komen)

A

Onregelmatige verba:
Vorig jaar ging ik bijna elk weekend naar Maastricht (infinitief: gaan)
Toen we op vakantie waren, deden we niks (infinitief: zijn en doen)
De man gaf zijn vrouw een mooi cadeau voor haar verjaardag (infinitief: geven)
Vorig jaar kwamen er meer toeristen naar ons land dan dit jaar. (infinitief komen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij onregelmatige verba: geen -e in singularis:
ik ging, hij gaf, zij kwam, jij deed

Bij regelmatige verba: wel een -e in singularis:
Ik werkte, hij woonde, zij praatte, jij mailde

A

Bij onregelmatige verba: geen -e in singularis:
ik ging, hij gaf, zij kwam, jij deed

Bij regelmatige verba: wel een -e in singularis:
Ik werkte, hij woonde, zij praatte, jij mailde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik heb het centrum bezocht.
Zij heeft les gegeven.
Jullie hebben elkaar ontmoet.
Zij hebben over vroeger gepraat.

Ik ben naar het centrum gegaan.
De les is al begonnen.
We zijn op tijd gekomen.
Ze zijn daar een uur gebleven.

A

Ik heb het centrum bezocht.
Zij heeft les gegeven.
Jullie hebben elkaar ontmoet.
Zij hebben over vroeger gepraat.

Ik ben naar het centrum gegaan.
De les is al begonnen.
We zijn op tijd gekomen.
Ze zijn daar een uur gebleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly