T-lymfocyten voor antigeenherkenning Flashcards
Welke typen diversiteit heeft een TCR?
Combinatie en junctional
Welke 2 markers definiëren thymusstadia?
CD4 en CD8
Hoe weten thymocyten waar ze naar toe moeten?
Er is migratie onder invloed van chemokinen. De stamcellen komen uit beenmerg via de bloedstroom de thymus binnen op het grensvlak. Door chemokines weten de stamcellen waar ze naar toe moeten. CCR7 is de chemokinereceptor, hierdoor worden ze herkend.
Wat zijn onderliggende processen tijdens voorloper T-cel differentiatie
- Maturatie
- Proliferatie
- Celdood (apoptose): voor cellen die geen goede receptor hebben
Wat is positieve selectie van T-cel receptoren?
In de cortex door corticale thymusepitheelcellen wordt positieve selectie gedaan, dit is de eerste. Dit is selectie op TCR met een goede affiniteit voor lichaamseigen HLA. Er is apoptose als er geen interactie is tussen HLA en TCR. Er is wel een window voor intermediare bindingssterkte (moet niet te zwak en niet te sterk zijn).
Wat is negatieve selectie van T-cel receptoren?
Selectie tegen TCR met te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden in HLA apoptose.
- Medulla, mTECs, DCs
Negatieve selectie zorgt voor tolerantie voor lichaamseigen peptiden. AIRE (auto-immune regulator enzyme) zorgt voor het aanbieden van weefselspecifieke antigenen bij de negatieve selectie. Als het niet goed werkt, kunnen intolerante cellen in de circulatie komen kan zich uiten in auto-immuun polyglandulair syndroom (APOCED). Er ontstaan dan auto-immuunreacties tegen veel verschillende klieren en organen.
Wat zijn perifere tolerantiemechanismen/
o Anergie: T-lymfocyten reageren niet meer op prikkels
o De activiteit van T-lymfocyten kan worden geremd door regulatoire T-lymfocyten en tolerogene dendritische cellen
Fases in immuunrespons
Naieve cellen –> bij herkenning binden en expanderen, differentieren dan ook –> eliminatie –> cellen in apoptose, maar er blijft geheugen achter
Naieve cel is veranderd in een geheugencel of een effectorcel die snel kan reageren bij nieuw Ag contact
Meerdere signalen van CD4+
Dit gebeurt via CD28 molecuul dat aan CD80 of CD86 op de apc bindt. Er is ook co-inhibitie. Receptoren op de CD4 die een remmende werking hebben zijn PD (nivolumab) en CTLA-4 (ipilimumab). Antistoffen tegen PD1 en CTLA-4 zijn immuuntherapie die bij kanker worden gebruikt.
Welke types CD4+ zijn er?
Er zijn 4 subsets van CD4+ te onderscheiden Th1, 2, 17 en Treg. Tot welke het differentieert hangt af van cytokinemilieu en signaalpaden die daardoor ingesteld worden.
- Th2: meer ondersteunend voor humorale afweer
- Th1 en Th17: regelen ook humorale afweer, maar vooral cellulaire immuniteit
gamma-delta T-lymfocyten
Herkenning van antigeen zonder klassiek MHC. Heeft een snelle effetor respons. Zit tussen innate en adaptief in.
- Vdelta2+ cellen (vnl. in bloed): herkenning van fosfo-antigenen van micro-organismen of dode cellen
o Productie van inflammatoire cytokinen
- Vdelta1+ cellen (vnl. in weefsels): herkenning van stress-geïnduceerde MHC achtige moleculen
Wat zijn cytokinen?
kleine oplosbare eiwitten en zijn te verdelen in groeifactoren, chemokines en overige cytokines. Ze spelen een rol in de innate afweer geinduceerd en in de adaptieve afweer, ze hebben een rol in de ontsteking, effectors en resolutiefases bij innate en adaptief in de ontsteking, activatie lymfocyten, proliferatie en resolutie.
Belangrijkste dingen cytokinen
- Zijn kleine, oplosbare eiwitten
- Zijn te verdeling in groeifactoren, chemokines en overige cytokines
- Zijn te verdelen in evolutionair en vaak functioneel verwante families
- Functioneren lokaal
- Zijn pleiotroop en redunant
- Functioneren in een netwerk, waarbij ze elkaars activiteit synerginetisch of additief kunnen versterken of juist inhiberen
- Hebben effecten die sterk procesfase en concentratie afhankelijk zijn
- Worden geproduceerd door – en hebben effecten op verschillende celtypen van alle weefsels
- Worden vaak verdeeld in pro- en inflammatoir: een belangrijk houvast MAAR ook een simplificatie
Soorten cytokines
- Groeifactoren: cytokine dat de proliferatie en maturatie van cellen stimuleert (bijv. GM-CSF/CSF2, EPO)
- Chemokine: cytokine met chemotactische werking op cellen (Bijv. CCL2/MCP-1, CXCL12/SDF1)
- Overige cytokines: cytokines met andere functionele effecten zoals activering of remming (IL-1, IFN-gamma, TGF-beta)
pleiotroop
één cytokine beïnvloedt meerdere celtypen en heeft uiteenlopende effecten