Extra leren 2b1 Flashcards
Noem drie typen leukocyten, die voorkomen in het bloed en die vooral innate
immuunfuncties vervulllen.
monocyt, granulocyt, NK-cellen
Welke groep bacteriën wordt gedood door lysozym? (1p)
2 Welke bacteriële component wordt afgebroken door lysozym? (1p)
grampositieve bacteriën, peptidoglycaan
Noem twee manieren waarop LPS kan bijdragen aan de pathogeniciteit van een
bacterie.
Dankzij het LPS kan de bacterie beter adhereren en LPS kan leiden tot toxiciteit
expressie HLA op B-cel
1 en 2
expressie HLA op hartspiercel
alleen 1
expressie HLA op ery
geen
expressie HLA op Langerhanscel
beide
expressie HLA op vetcel
alleen 1
Welk isotype heeft vier constante domeinen in de zware keten?
IgE
Noem twee micro-organismen die een ernstige secretoire diarree (waterige
diarree zonder bloed of slijm) kunnen veroorzaken
ETEC en Vibrio cholerae
IL-2
Th1, stimuleren van cellulaire immuniteit
IL-4
Th2, In gang zetten van antilichaamproductie
IL-22
Th17, stimuleren van respons tegen schimmels
IL-10
Treg, onderdrukken van functie van andere T-cellen
latente fase
De tijd tussen het moment van contact met een antigeen en het moment dat
antistoffen in het serum / bloed aantoonbaar zijn
Waar zitten Kupfercellen?
Lever
Waar zitten interdigiterende cellen?
Lymfeklier
Waar zitten microglia?
Hersenen
Waar zitten Langerhanscellen?
Huid
Op welke drie kenmerken is de indeling van virussen gebaseerd?
het soort nucleïnezuur van het virus, de aan- of afwezigheid van een membraan, symmetrie van het nucleocapside
Hoe werken non-nucleoside RT-inhibitors?
Ze binden direct het RT en verhinderen de werking.
Welk type vaccin zorgt wel voor B-celimmuniteit, maar niet voor
T-celimmuniteit?
subunit vaccin
Welke begrippen passen het best bij de innate immuniteit
granulocyten
lysozym
Toll like receptor
Welke begrippen passen het best bij de adaptieve afweer
Lymfocyten
geheugencellen
IgA
IgG
plasmacel
Waar in de milt bevinden zich aaneengesloten concentraties van B-cellen?
witte pulpa en marginale zone
Welk enzym wordt geremd door corticosteroïden?
fosfolipase
Noem vier mogelijke oorzaken van een granulomateuze ontsteking
sarcoïdose, Crohn, schimmels, vreemd lichaam
besmetting
overdracht van ziekteverwekkende organismen (zoals bacteriën, virussen, schimmels, parasieten) van een besmette bron naar een vatbaar individu, wat kan leiden tot infectie. Dit kan gebeuren door direct contact, zoals via lichaamsvloeistoffen, speekseldruppeltjes, seksueel contact, of indirect via besmette voorwerpen, voedsel, water, of lucht.
adherentie
het vermogen van ziekteverwekkende micro-organismen om zich stevig aan oppervlakken te hechten, zoals weefsels van het gastheerorganisme of oppervlakken van medische hulpmiddelen. Dit is een belangrijke eerste stap bij het veroorzaken van infectie, omdat het micro-organisme zich op deze manier kan koloniseren en vermenigvuldigen.
pathogeniciteit
het vermogen van een ziekteverwekkend micro-organisme om ziekte te veroorzaken bij een gastheer.
virulentiefactoren
specifieke moleculaire structuren of eigenschappen van ziekteverwekkende micro-organismen die bijdragen aan hun virulentie, dat wil zeggen hun vermogen om ziekte te veroorzaken bij een gastheer.
bijvoorbeeld lipopolysacchariden
innate immuniteit
Dit is de eerste verdedigingslinie van het lichaam tegen ziekteverwekkers en is niet-specifiek van aard. Het omvat fysieke barrières en cellulaire componenten en NK-cellen
adaptieve immuniteit
gespecialiseerde verdedigingsmechanisme dat specifiek gericht is op het herkennen en aanvallen van specifieke pathogenen. Het omvat cellulaire en humorale immuunresponsen die worden gemedieerd door T- en B-lymfocyten. Kan geheugen vormen
humorale immuniteit
immuunresponsen die worden gemedieerd door antilichamen die worden geproduceerd door B-lymfocyten. Antilichamen circuleren in de bloedbaan en binden zich aan antigenen op het oppervlak van pathogenen, waardoor ze worden gemarkeerd voor vernietiging door fagocyten of directe neutralisatie van het pathogeen.
cellulaire immuniteit
immuunresponsen die worden gemedieerd door T-lymfocyten. Deze cellen hebben een breed scala aan functies, waaronder het doden van geïnfecteerde cellen, het reguleren van de immuunrespons en het coördineren van andere immuuncellen. Cellulaire immuniteit speelt een cruciale rol bij de bestrijding van intracellulaire pathogenen, zoals virussen en sommige bacteriën.
relatie tussen ontstekingsreactie en immuunrespons vs. tolerantie uitleggen.
Het handhaven van een gezonde balans tussen ontsteking, immuunrespons en tolerantie is essentieel voor een effectieve immuunfunctie en het voorkomen van immuungemedieerde aandoeningen.
allergie
respons tegen onschuldige antigenen
auto-inflammatie
innate respons tegen eigen antigenen
auto-immuniteit
adaptieve respons tegen eigen antigenen
immuundeficiëntie
te geringe werking immuunsysteem
leukemie/lymfoom
maligne woekering immuuncellen
prepatente periode
de periode tussen de infectie van een gastheer met een ziekteverwekker en het moment waarop deze ziekteverwekker detecteerbaar is in klinische tests of symptomen vertoont.
Baltimore, 1
dubbelstrengs DNA genoom, wordt omgezet in mRNA
adenovirus, herpes simplex virus
Baltimore, 2
Enkelstrengs DNA genoom, omgezet in dubbelstrengs DNA –> mRNA
parvovirus
Baltimore 3
dubbelstrengs RNA genoom, omgezet in mRNA
reovirus
Baltimore 4
enkelstrengs +RNA genoom, omgezet in -RNA voor vermeerdering. Direct af te lezen voor eiwit
poliovirus
Balitmore, 5
enkelstrengs -RNA genoom, omgezet in dsRNA –> mRNA en vermeerdering
influenzavirus
Baltimore, 6
enkelstrengs +RNA, omgezet in -DNA –> dubbelstrengs DNA –> mRNA
retrovirus (HIV)
Baltimore 7
dubbelstrens DNA gapped genoom, omgezet in dubbelstrengs DNA (niet gapped) –> mRNA
hepatitis B virus
Wat kan je met ELISA?
een viruseiwit of de immunreactie tegen het virus kan gedetecteerd worden met behulp van antilichamen
replicatie virus
- aanhechting
- entree van het virale genoom
- transcriptie, translatie en replicatie
- assemblage
- budding en release
structuur HLA1
Ze bestaan uit een polymorf α-keten dat wordt gekoppeld aan β2-microglobuline.
eclips fase
Het is het moment waarop nieuw geproduceerde virale deeltjes nog niet volledig functioneel en infectieus zijn. Tijdens de eclipsfase zijn de virussen binnen de gastheercellen niet detecteerbaar met standaardmethoden, zoals het meten van virale antigenen of het detecteren van virusdeeltjes onder de microscoop.
Uitleggen hoe de innate immuunrespons leidt tot activatie van humorale factoren, leukocyten en weefselcellen.
PRRs herkennen structuren die typisch zijn voor pathogenen zoals bijvoorbeeld PAMPs, de PRR stimuleren de productie en afgifte van humorale factoren zoals cytokines en chemokines. De cytokines en chemokines zorgen voor activering leukocyten en daarnaast kunnen weefselcellen zelf ook worden geactiveerd.
IgM
pentameer, vooral in de longen
IgA
monomeer soms, meestal dimeer
komt vooral voor in mucosale oppervlakken
IgE
geassocieerd met het opruimen van specifieke (parasitaire) infectie en speelt een rol bij allergie
vooral in de huid
IgG
bevindt zich vooral in bloed, weefselvocht en moedermelk
4 subklassen met verschillende hinge regions
functies IgG
- neutralisatie,
- complement lysis,
- opsonisatie
- antilichaam afhankelijke cellulaire cytotoxie
structuur HLA2
Ze bestaan uit een polymorf α- en β-keten.
HLA1 binding en presentatie
het peptidebindgroefje endogene antigenpeptiden die afkomstig zijn van intracellulaire eiwitten die zijn afgebroken door het proteasoom. Deze peptiden worden vervolgens getransporteerd naar het endoplasmatisch reticulum (ER) waar ze worden geladen op het HLA-klasse I-molecuul.
HLA2 binding en presentatie
het peptidebindgroefje exogene antigenpeptiden die afkomstig zijn van fagocytose van extracellulaire pathogenen. Deze peptiden worden vervolgens geladen op het HLA-klasse II-molecuul in fagosomen of endosomen voordat ze naar het celoppervlak worden getransporteerd.
acute ontsteking
klinisch: roodheid (rubor), warmte (calor), zwelling (tumor), pijn (dolor) en functieverlies (functio laesa)
microscopisch: vasodilatatie bloedvaten, toename permeabiliteit bloedvaten, leukocyten gaan naar ontsteken gebied en ontstekingsmediatoren worden lokaal geproduceerd
moleculair: ontstekingsmediatoren worden geproduceerd
Ontwikkeling T-lymfocyten in de thymus
In de cortex ondergaan corticale thymocyten herordeningen van genen die coderen voor de T-celreceptor > positieve selectie > negatieve selectie > T-cellen naar medulla waar ze verder rijpen en differentieren
Positieve selectie T-cellen
In de cortex, gericht op behoud van T-cellen die instaat zijn om te binden aan zelf MHC.
negatieve selectie T-cellen
vindt plaats in zowel de cortex als de medulla van de thymus en is gericht op het elimineren van T-cellen die sterk reageren op zelf-antigenen.
Waartoe differentieren CD4+ T-cellen
Th1, Th2, Th17 en regulatoire T-cellen (Treg).
Wat doet Th1
IFN gamma en IL2 uitscheiden, spelen een rol bij de bestrijding van intracellulaire pathogenen
Wat doet Th2?
scheiden IL-4, IL-5 en IL-13 uit, die betrokken zijn bij de stimulatie van de humorale immuunrespons, activering van eosinofielen en bescherming tegen extracellulaire parasieten.
Wat doet Th17?
produceren cytokines zoals IL-17 en IL-22, die een rol spelen bij het bevorderen van ontstekingsreacties en het beschermen tegen bepaalde bacteriële en schimmelinfecties.
Wat doet Treg?
betrokken bij het handhaven van immunologische tolerantie en het onderdrukken van overmatige immuunresponsen, waardoor ze auto-immuunreacties helpen voorkomen.
principe serologische diagnostiek
wordt een monster van het te testen materiaal gemengd met specifieke antilichamen of antigenen die zijn gemerkt met detecteerbare labels, zoals enzymen of fluorochromen.
Als het te detecteren doelantigeen aanwezig is in het monster, zal het interageren met de specifieke antilichamen in de test, wat resulteert in de vorming van een antigeen-antilichaamcomplex.
Positieve resultaten duiden op de aanwezigheid van de doelantigenen of antilichamen, terwijl negatieve resultaten de afwezigheid ervan aangeven. De concentratie van antigenen of antilichamen kan ook worden gebruikt om de ernst van de infectie of de respons op behandeling te beoordelen.
Het drie-signaal model van T-celactivatie bij de uitrijping van T-celsubsets beschrijven
signaal 1: antigeenherkenning door T-cel receptor
signaal 2: costimulatie door co-receptoren
signaal 3: cytokines en omgevingsfactoren
infectieuze oorzaken granulomateuze ontstekingen
TBC, sarcoidose, fungale infecties
niet-infectieuze oorzaken granulomateuze ontsteking
Crohn
pathologie septische shock
- infectie en immunrespons
- ongecontroleerde ontsteking
- vasodilatatie en hypotensie
- orgaandisfunctie en weefselschade
- coagulopathie
Welk type vaccin wekt, naast B cel immuniteit, ook T cel immuniteit op?
vaccinatie met een geattenueerd virus
van klein naar groot:
virus, bacterie, fungi, parasiet
Wat is het het nut van de open bloedcirculatie in de milt
Het bloed kan de milt via de open bloedcirculatie sneller passeren.
Wat zijn de twee B-cel compartimenten van de milt?
PALS en marginale zone
Noem de twee routes waarbij activatie van het complementsysteem plaatsvindt zonder betrokkenheid van antilichamen.
lectineroute en alternatieve route
Wat is kruispresentatie?
Kruispresentatie is een fenomeen, dat optreedt in dendritische cellen . Tijdens dit proces worden extracellulaire antigenen in HLA klasse I moleculen gepresenteerd aan CD8+ T-lymfocyten.
Wat is somatische hypermutatie?
Somatische hypermutatie vindt plaats tijdens de kiemcentrumreactie. Dit proces is nodig voor de vorming van antistoffen met een hogere
affiniteit . Dit proces gaat niet gepaard met het verlies van grote stukken (kilobasen) DNA.
Wat is AIRE?
betrokken bij negatieve selectie en dit vindt plaats in de medulla van de thymus
Via welke route komt antigeen in celgebonden vorm de lymfeklier binnen?
via de afferente lymfevaten
Wat is het meest belangrijke effect van TGF-ß?
stimuleert de vorming en remt afbraak van collagenen
Noem drie verschillen tussen IgA dat in externe secreten aanwezig is en serum
IgA.
- IgA in serum komt voor als monomeer, in externe secreten als dimeer
- IgA in externe secreten bevat een J-keten, IgA in serum niet
- IgA in externe secreten bevat in verhouding meer IgA2 dan IgA in serum
Op welke plaats in de lymfeklier liggen de meeste plasmacellen?
in de mergstrengen
Welke factor is van invloed op de migratie van lymfocyten via
hoogendotheliale venulen (HEV) naar het parenchym van de lymfeklier?
interactie tussen receptoren op lymfocyten en endotheel
welke processen zijn betrokken bij de immuunactivatie
door deze superantigenen?
presentatie aan T-cellen door antigeenpresenterende cellen, als de
binding aan T-celreceptoren.
Wat is een vector, met voorbeeld?
drager van het immunogeen (antigeen) waartegen de immuunrespons opgewekt moet worden, bijvoorbeeld DNA
Waar in het lichaam vindt herschikking van immunoglobulinegenen plaats?
beenmerg
In welk gebied in de lymfeklier zijn folliculair dendritische cellen vooral
aanwezig?
in de kiemcentra in de cortex
Welke bewering over folliculair dendritische cellen (FDC) is juist?
FDC gebruiken C3-receptoren om antigeen te presenteren aan B-cellen
effectormoleculen innate, humoraal, herkenning
C1q, C3
effectormoleculen innate, humoraal, respons
C3
effectormoleculen innate, cellulair, herkenning
Toll like R
effectormoleculen adaptief, humoraal, herkenning
antistof
effectormoleculen adaptief, humoraal, respons
antistof
effectormoleculen adaptief, cellulair, herkenning
antistof, toll like r
- Welk fenotype is betrokken bij fagocytose en lysis van micro-organismen?
2 Welk fenotype is betrokken bij chronische ontstekingsreacties?
3 Welk fenotype is betrokken bij het stimuleren van de wondgenezing?
M1, M1, M2
humoraal
wordt gemedieerd door oplosbare antilichamen die circuleren in lichaamsvloeistoffen en gericht zijn tegen specifieke antigenen.
cellulair
wordt gemedieerd door T-cellen en richt zich op geïnfecteerde of abnormale lichaamscellen.
Zorgt wel voor verhoogde fagocytose van
geopsoniseerde deeltjes
C3b receptor, Fc gamma receptor
Zorgt niet voor verhoogde fagocytose van
geopsoniseerde deeltjes
glucanreceptor, HLA2, LPS receptor, CD80
onrijpe markers
CD34 (voorloper cellen) TdT
b-lymfocyt marker
CD19 (pan), CD10 (voorloper), CD20 (rijpere), SmIg (membraan gebonden Ig), CyIg (cytplasm Ig)
T-lymfocyt marker
CD3 (rijpe), CD1 (thymocytaire), CD2 (pan), CD4 (helper), CD8 (cytotoxisch), TCR (t-lymfocyt receptor)
myeloide marker
CD13 en CD33 (pan), CD14 (monocytaire), CD15 (granulocytair)
NK cel marker
CD56 (icm afwezigheid van CD3)
Welke twee factoren kunnen direct zorgen voor verhoogde efficiëntie van
fagocytose?
IgG en complement
TLR4
herkennen van en reageren op bacteriële lipopolysacchariden (LPS), die voorkomen op de celwand van gramnegatieve bacteriën. Door binding aan LPS activeert TLR4 ontstekingsreacties en induceert het de productie van cytokines, interferonen en andere ontstekingsmediatoren om de infectie te bestrijden.
Fc receptoren
binden aan de Fc-regio (constante regio) van antilichamen die zijn gebonden aan antigenen. Deze binding activeert immuuncellen, wat leidt tot fagocytose (opname) van de gehele antilichaam-antigeencomplexen, cytotoxische activiteit tegen geïnfecteerde of abnormale cellen, en/of het vrijgeven van ontstekingsmediatoren.
Lectinereceptoren
pathogenen te herkennen en te binden, waardoor ze opgegeten kunnen worden door fagocyten zoals macrofagen en dendritische cellen, of waardoor er een cascade van reacties wordt geïnitieerd die leidt tot de vernietiging van de pathogenen.
Complementreceptoren
om complementeiwitfragmenten (zoals C3b) die zijn opgedoken op pathogenen of geïmmobiliseerd zijn op cellen, te herkennen en te binden. Deze binding bevordert fagocytose van de geopsoniseerde pathogenen door immuuncellen en draagt bij aan de ontstekingsrespons en immuunregulatie.
M-cellen functies
- antigeentransport
- initiatie immuunresponsen
- tolerantie-inductie
Op welke locaties worden de lymfoïde ophopingen tot het MALT gerekend?
darm en long
Belangrijkste plek voor presentatie van bacteriële antigenen in de lymfeklier
paracortex, presentatie aan Cd4+
Waartegen zijn patiëntspecifieke DNA oligonucleotiden gericht?
junctional region
Streptococcus
cocci in ketens, paarse gramkleuring
Staphylococcus
cocci in trossen, paarse gramkleuring
Moraxella
duplococci, rood/roze gramkleuring
Clostridium
staven, paarse gramkleuring
Welke testen moet je in eerste instantie aanvragen bij meningo-encefalitis verdenking?
HSV, VZV, enterovirus
waterige ontlasting
- viraal: adenovirus, rotavirus
- bacterieel: E. coli, ETEC, cholera
- parasitair: Giardia lamblia, Cryptosporidiose
ontlasting met slijm en bloed (dysenterie)
- bacterieel: Shigella, Salmonella, Campylobacter, Yersina
- parasitair: Entamoeba histolitica
RNA genetisch materiaal veranderen
- antigene drift
- recombinatie virale genomen
- antigene shift
antigene drift
standaard mutaties zoals puntmutatie, deletie, insertie
antigene shift
uitwisseling van delen van het genoom van virale genomen. Komt alleen maar voor bij virussen met een gesegmenteerd genoom en betekent dat delen van het genoom worden uitgewisseld
opsonine receptoren
complement en Fc receptor
microbe ligand receptor
scavanger, C-type lectine
supplementaire r
TLR, DSR, RLR, NLR
Waar kunnen biofilms ontstaan?
Alle plekken met kunstmateriaal, bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter, evenals chronische beschadigingen van barrières, zoals
decubituswonden, en longen van patiënten met CF
Voordelen biofilms micro-organisme
bescherming tegen fagocytose, bescherming tegen antibiotica, uitwisseling van genetisch materiaal
kenmerken MISC
bij twee of meer verhoogde verdenking
* rash of bilaterale non-purulente conjunctivitis of mucocutane inflammatie
* hypotensie/shock
* tekenen van myocardisfunctie
* tekenen coagulopathie
* acute GI verschijnselen
* verhoogde inflammatie markers
* geen andere infectieuze oorzaak
* bewezen COVID19 infectie
ziektebeelden geassocieerd met NTM infecties
- pulmonale infecties
- ontsteking van lymfeklieren in de hals
- infectie van de huid en weke delen
- gedissemineerde infecties
vijf testen liqour bacteriele meningitis
totaal eiwit, glucose gehalte, celgetal en onderverdeling in polymorfe en mononucleaire cellen, micro-organismen zichtbaar in gram-preparaat, bacteriële
kweek.
vaso actief (mestcel en basofiele granulocyt)
histamine, heparine, serotonine, lysosomale enzymen, cytokinen (IL14 en 13)
antibacterieel (neutrofiele granulocyt)
myeloperoxidase, defensines, lysozym, lactoferrine, (lysozomale) enzymen, waterstofperoxide
anti-parasitair (eosinofiele granulocyt)
MBP, eosinofiele cationic eiwit, neurotoxines, cytokines (IL4 en 13)
NOD2
codeert voor een eiwit dat zorgt voor de vorming van IL10, dit remt normaal gesproken pro-inflammatoire cytokinen
genen MHC1
HLA A, B en C
genen MHC2
HLA-DR, HLA-DP, HLA-DQ
waar komen antigenen MHC1 en 2 vandaan
van MHC1 wordt in cel geproduceerd, van MHC2 opgenomen van buiten de cel
Wat is processing route van MHC1 en 2
MHC1 via proteasomen, MHC2 via endolysosomen
Grootte peptidefragment MHC1 en 2
7-9 voor MHC1 en tot 15 voor MHC2
effectorfuncties waarbij C3b een rol speelt
- verwijderen immuuncomplexen
- opsonine
isotype switch
veranderingen in de zware keten van de constante domeinen. De B-cellen switchen het constante deel waardoor deze een andere effectorfunctie krijgt. doordat het VDJ complex niet verandert blijft de specificiteit en affiniteit onveranderd. Er wordt alleen een ander Ig-molecuul ingebouwd
MALT
- antigeen aangevoerd door APC
- vaak met follikelcentrum
- bevat veel regulatoire T-cellen en IgA producerende B-cellen
TLR5 apicale oppervlak niet wenselijk
Aanwezigheid van TLR5 op het apicale
oppervlak van darmepitheelcellen zou zorgen voor activatie door normale microbiota in de darm
TLR5 basale oppervlak voordeel
Aanwezigheid van TLR5 op het basale oppervlak maakt herkenning van flagel-houdende, pathogene bacteriën mogelijk die door de epitheelbarrière zijn
gebroken.
Wat wordt bedoeld met kruispresentatie door dendritische cellen?
Extracellulaire eiwitten worden door dendritische cellen in MHC klasse I gepresenteerd.
Lymfeklier kleuringen
- outer cortex: cellen met vooral aangekleurde celmembraan
- medulla: cellen met vooral aangekleurd cytoplasma
- paracortex: gebied van de lymfeklier met de minste cellen die positief zijn
aangekleurd
Th1
stimuleren CD8
Th2
stimuleren plasmacellen
NK activatie of niet
- inhiberend: binden met MHC1
- activerend: binden met activerend ligand
transsudaat
extracellulaire vloeistof met weinig eiwitten als gevolg van een lekkage van vloeistof en laag moleculaire eiwitten door het verschil in hydrostatische druk tussen de extracellulaire ruimte en capillairen
exsudaat
extracellulaire vloeistof met een hoog eiwitgehalte door lekkage van eiwitten en vocht in de extracellulaire holten door veranderde permeabilitieit van het endotheel bij een ontstekingsreactie
proces van fagocytose
- micro-organisme bindt aan fagocytose receptor
- membraan van fagocyt vouwt zich om micro-organisme heen
- fagocyt dat ontstaat voegt samen met lysozoom
- lysozomale enzymen doden het micro-organisme in de fagolysosoom. Kan ook voorkomen dat het micro-organisme door NO of ROS gedood wordt
Hoe fagocytose resistent zijn?
- uitscheiding toxines
- vorming van kapsel
- remmen fagosoom-lysosoom functie
- neutralisatie van de schadelijke stoffen in lysozym
- remmen van IFN activering
- verlagen APC vermogen
- ontsnappen uit fagosoom en overleven in cytoplasma
Hoe kan de diagnose Stafylokokken toxisch shock syndroom bewezen worden?
door het aantonen van het gen voor TSST-1 in S.aureus en het aantonen van de afwezigheid van antistoffen tegen TSST-1.
Hoe kan HCC ontstaan
De immuunrespons geeft schade aan de levercellen (hepatocyten). Het voortdurende proces van regeneratie als gevolg van deze schade leidt tot verlittekening van de lever (=cirrose). De verhoogde replicatie van levercellen in het regeneratie proces zorgt er voor dat mutaties zich opstapelen en deze kunnen uiteindelijk leiden tot hepatocellulair carcinoom (HCC).
indirect aantonen van virale infectie
- antilichaam immuunrespons
- innate immuunrespons
- T-lymfocyt responsen
directe virus detectie
- detectie virale genoom (PCR of RT PCR)
- directe immunofluorescentie of elektronenmicroscopie
- pathologie, immunohistochemie
- virusisolatie
effector Th lymfocyten
Th1, Th2 en Th17
Th17
- inducerend cytokine: TGF beta, IL6
- transcriptiefactor RORgammaT
- geproduceerd cytokine: IL6 en IL17
Th1
- inducerend cytokine: IL12 en IFN gamma
- transcriptiefactor T-bet
- geproduceerd cytokine IL2 en IFN gamma
Th2
- inducerend cytokine: IL4
- transcriptiefactor GATA3
- geproduceerd cytokine IL2 en IL5
Treg
- inducerend cytokine: TGF beta
- transcriptiefactor FoxP3
- geproduceerd cytokine TGF beta en IL10
doel prebiotica
prebiotica dragen bij aan het bevorderen van een gezonde darmflora en het ondersteunen van de algehele gezondheid door het stimuleren van de groei van gunstige bacteriën in de darmen.
Wat is de relatie tussen pre- en probiotca?
ze vullen elkaar aan en versterken om een gezonde darmflora en algemene gezondheid te bevorderen. Hun gelijktijdige consumptie kan een gunstig effect hebben op de darmgezondheid en het welzijn.
CD 400
herpes zoster
CD4 350
tbc
CD4 300
orale candidiasis
CD4 200
pneumcystis carinii pneumonia, oesophagale candidiasis, mucocutane herpes
CD4 100
toxoplasmosis, cryptococcosis, coccidioidomycosis, mycobacterium avium complex, cytomegalovirus
CD4 50
cryptosporidosis, PML
Welke twee processen worden door de AID deficiëntie beïnvloed?
isotype switching en somatische hypermutatie. Hierdoor is er geen affiniteitsmaturatie (adaptieve afweer)
Waarom is bloedagar op E.coli niet zinvol?
maakt geen onderscheid tussen verschillende soorten dus je weet niet of het kolonisatie of verwekker is
Welke zorgen dat fagocytose van een geopsoniseerd microorganisme efficiënter verloopt.
Fc receptor en complementreceptor
Waarom is het jaarlijks aanpassen van een vaccin voor bijv. influenza nodig?
Het is een gesegmenteerd RNA virus die dus geen proof reading heeft. Hierdoor kunnen er mutaties ontstaan in het virale genoom en de antigene drift zorgt er voor dat er mutaties ontstaan waardoor het vaccin minder goed beschermd.
ontwikkeling van B- en T-lymfocyten
recombinatie, transcriptie, splicing, translatie
mest-cel en basofiele granulocyt (vaso-actief)
histamine, heparine, serotonine, lysozomale enzymen, cytokines
neutrofiele granulocyt (anti bacterieel)
myeloperoxidase, defensines, lysozym, lactorferrine, (lysozomale) enzymen, waterstofperoxide
eosinofiele granulocyt (anti parasitair)
MBP, eosinofiele cationic eiwit, cytokines
exogene infecties
wanneer micro-organismen van buiten het lichaam komen en een infectie veroorzaken.
endogene infecties
anneer micro-organismen die normaal gesproken aanwezig zijn in het lichaam, zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten, zich vermenigvuldigen en een infectie veroorzaken als gevolg van een verandering in de omgeving of de gastheer.
immunologische synaps
HLA moleculen, T-cel receptoren, LFA-1
Bij vorm van lepra is de immuunrespons relatief adequaat?
tuberculoide
respiratoire overdracht
influenza A/B, RSV, para-influenza virus, adenovirus, rhinovirus, coronavirus
feco-orale overdracht
hepatitis A, rotavirus/adenovirus/astrovirus, enterovirussen
seksuele route overdracht
HIV, hep B, herpes simplex virus, HPV
bloedproducten overdracht
hepatitis B/C, HIV, HTLV
verticale overdracht
hep B(/C), HIV, HPV, herpes simplex
insectenbeet overdracht
arbovirussen
lytische infecties
influenza, polio
latente infecties
herpes simplex, varicella zoster, epstein barr, cytomegalovirus
chronische infecties
hepatitis B en C
celtransformatie virussen
epstein barr, HPV, HHV8
welke receptoren zitten op celmembraan
Fc, complement, lectines, scavenger
superantigenen
zorgen voor minder specifieke T-cel binding en een kortere maar sterkere reactie ten opzichte van normale antigenen
groep A ziekten
polio, pokken, SARS, virale hemorragische koorts
groep B1 ziekten
difterie, infectie door dierlijk influenza virus, rabiës, pest, TBC
groep B2 ziekten
buiktyfus, cholera, hepatitis A B en C, kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella, shigellose, STEC, EHEC, groep A streptokok, voedselvergifting of infectie
groep C ziekten
antrax, bof, botulisme, brucellose, gele koorts, hantavirusinfectie
Wat gebeurt er bij inactief AIRE
leidt tot afwezigheid van negatieve selectie –> auto-immuunziekte
Waar is VDJ recombinatie
beenmerg/thymus
Waar is isotype switching en somatische hypermutatie
lymfeklier
Wat is somatische hypermutatie
contactpunten die het epitoop binden wordt veranderd; is een willekeurige mutatie
Wat is isotype switching?
verandering in IgH complex; niet volledig willekeurig en kan steeds opnieuw gedaan worden
Volgorde SHM en isotype switching
- Proliferatie en somatische hypermutatie > hogere affiniteit antistoffen voor antigeen
- Isotype switching: effectorfunctie van antistof veranderd
- Naive B-lymfocyt wordt B-geheugencel
normaal
- cellen <30 bij neonaten en <6 bij >3 maanden
- eiwit 0,15-0,4
- glucose 2,2 - 3,3
bacteriele meningitis
- cellen 100-60.000 (vooral neutrofiele granulo)
- eiwit >0,5-6
- glucose <2
virale encefalitis
- milde verhoging cellen
- normaal glucose
- normaal/licht verhoogd eiwit