Hoofdstuk 9 deel 2 Flashcards

1
Q

Hoe verandert de classificatie in de lagere schoolleeftijd?

A
  • Bewustzijn van hiërarchie in classificatie: focussen op drie soorten relaties tegelijkertijd
  • klasseren verloopt vlotter: sorteren van objecten op basis van bepaalde crteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is seriatie?

A

Capaciteit om items langs een kwantitatieve dimensie te ordenen: 6-7j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is transitieve inferentie?

A

Uitvoeren van mentale seriatie of ordening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is spatiaar redeneren?

A

begrip van ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe evolueert het spatiaal redeneren?

A

5-6: kind kan geen objecten benoemen links of rechts van andere personen
7-8: mentale rotatie: ruimtelijk standpunt van de andere kan ingenomen woren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een cognitieve kaart?

A

Mentale representatie van bekende plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een ruimtelijke wandeling en vanaf wanneer is dit mogelijk?

A

Uitleggen van de weg aan anderen: duidelijk en goed georganiseerd (vanaf 8 à 10 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voorwaarden voor georganiseerd en logisch denken?

A
  • concrete info die waarneembaar is

- niet met abstracte categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe beïnvloed de cultuur conservatie?

A

In niet westerse culturen wordt het vaak veel later verworven (11 jaar of later)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontwikkelt logisch denken zich?

A

Niet spontaan, door invloeden van opleiding, context en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het gevolg van cognitieve schema’s die geautomatiseerd worden?

A

Er is meer plaats in het werkgeheugen, oudere schema’s gaan we combineren of integreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de cognitieve inhibitie?

A

Capaciteit om irrelevante info te weren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten aandacht onderscheiden we?

A
  1. Selectief: focus op relevante info
  2. Flexibel: sorteren op twee dimensies
  3. Planmatig:
    - gestructureerde aanpak
    - systematische vergelijking
    - leren van ouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn geheugenstrategieën?

A

Bewuste Strategien om info te onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is herhalen en geef de kenmerken

A

Voor zichzelf herhalen van informatie

  • vanaf begin lagere schoolleeftijd
  • eerst één enkel woord, daarna reeks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is organiseren?

A

Het groeperen van items die tot dezelfde categorie behoren

17
Q

Wat is elaboratie?

A

Een realisatie of gedeelde bekentenis , tot stand brengen tussen twee of meer strekken info die niet tot dezelfde categorie behoren

18
Q

Waarom zijn organisatie en elaboratie effectiever?

A

Elementen worden tot betekenisvolle eenheden gegroepeerd waardoor:

  • plaats vrijkomt in het werkgeheugen
  • informatie beter opgeroepen kan worden
19
Q

Hoe kan het verschil tussen kenners vs niet kenners in het herinneren van items worden verklaard?

A
  • rol van steeds aanwezige kennis

- rol van motivatie

20
Q

Wat is metacognitie?

A

De capaciteit om te denken over het eigen denken

21
Q

Wat zijn mentale interferenties?

A

Zaken die je niet letterlijk kan zien of horen

22
Q

Wat is het twee-order false belief?

A

Adequate theory of mind: nadenken over hoe iemand anders denkt, over het denken van nog een ander persoon

23
Q

Wat is cognitieve zelfregulering?

A

Het proces van continu opvolgen van de vooruitgang in de richting van het gestelde doel, problemen detecteren en oplossingen zoeken