Hoofdstuk 8 deel 3 Flashcards

1
Q

Wat is de morele ontwikkeling?

A

Wat goed is en wat fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is volgens Freud morele ontwikkeling?

A

Installeren van het Uber-Ich, onder andere via angst voor straf en angst om liefde van ouders te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is inductieve discipline?

A

Het kind sturen om zich in te leven in de ander en daardoor juist te handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is de visie van Freud omtrent morele ontwikkeling achterhaald?

A

Blijkt dat kinderen met deze angsten vaker gaan liegen, vertonen meer imoreel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe speelt het temperament een rol bij de morele ontwikkeling?

A

Kinderen met een moeilijk temperament gaan zich moeilijker inleven in de ander (meer overspoeld door eigen emoties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is sociaal leren?

A
  • zelf tonen en demonstreren van goed gedrag

- bekrachtigen en belonen van goed gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door wat wordt imitatie beïnvloed?

A
  • warmte en responsiviteit
  • competentie
  • consistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de nadelen van fysieke straffen?

A
  1. Is een modellering van agressie
  2. Creeërt een gevoel van bedreiging
  3. Leidt tot vervreemding van socialisatiefiguur
  4. Kan naar de volgende generatie worden getransfereerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn betere alternatieven voor een fysieke straf?

A

Het inperken van privileges of time-outs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het cognitief ontwikkelingsperspectief in?

A
  • kinderen denken actief na over goed en fout en rechtvaardigheid
  • vanaf drie a vier jaar meer inzicht in intenties
  • nog veel rigiditeit in hanteren van standaarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke soorten standaarden onderscheiden we?

A
  • morele imperatieven: handelingen die de rechten en het welzijn van anderen beschermen
  • sociale conventies: gewoonten die gemaakt worden op basis van sociale afspraken
  • private kwesties: zaken die geen rechten schenden, niet sociaal afgesproken zijn en te bepalen door het individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is instrumentele agressie?

A

Een voorwerp of voorrecht bekomen door agressief gedrag (duwen,..)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is vijandige agressie?

A

Iemand anders opzettelijk pijn doen (zonder ander doel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten agressie onderscheiden we?

A
  • verbale agressie
  • fysieke agressie
  • relationele agressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe evolueert agressie over de tijd?

A
  • fysieke agressie neemt af en wordt vervangen door verbale agressie
  • instrumentele agressie neemt af (uitstel bevrediging neemt toe)
  • vijandige agressie neemt toe (vijandige intenties anderen beter herkend, daardoor terugslaan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de geslachtsverschillen omtrent agressie?

A

Jongens: meer openlijke agressie en agressie in het algemeen
Meisjes: meer relationele agressie en meer indirect

17
Q

Wat zij nee oorzaken van agressie?

A
  1. Individuele verschillen: temperament (impulsief, overactief)
  2. Gezin: - harde inconsistente discipline
    - cycli van disciplinering, jammeren en toegeven
    - kritische, bestraffende ouders, meer agressie
  3. Televisie: - geweld op tv als model
    - jongens: grotere voorkeur want mannen in geweldfilms zijn sterk
    - meer tolerantie tov gewelddadig gedrag
18
Q

Wat zijn behandelingsprogramma’s voor agressie?

A
  1. Vroeg beginnen
  2. Doorbreken cycli vijandigheid
  3. Aanleren betere manieren van omgaan met peers
  4. Training in oplossen van sociale problemen
19
Q

Wat is geslachtsrol stereotypering?

A

Associatie van voorwerpen, activiteiten, rollen of persoonlijkheidstrekken met één van de geslachten op een manier die aansluit bij culturele stereotypes

20
Q

Hoe evolueert de stereotypering?

A

Aanvankelijk is er rigititeit in de regels, later meer stabiliteit:

  • 2jaar: categorisatie als jongen en meisje
  • geslachtsgebonden voorkeuren speelgoed
  • persoonlijkheidstrekken
  • geslachtsgebonden overtuigingen
  • gebrek aan geslachtsconstantie
21
Q

Wat geslachtsconstantie?

A

Het inzicht dat het geslacht een biologische basis heeft en hetzelfde blijft zelfs als kleding, haarstijl en spelactiviteit veranderen

22
Q

Hoe speelt de omgeving een rol bij de stereotypering?

A

Ouders:
- moedigen verschillende speelstijlen aan
- versterken onafhankelijkheid bij jongens en intimiteit bij meisjes
Leerkrachten:
meisjes meer aanmoedigen tot gestructureerde activiteiten en jongens meer tot ongestructureerde
Leeftijdsgenoten:
- versterken gedrag dat past bij eigen geslacht
- vooral bij jongens: kritiek op geslacht incongruent gedrag

23
Q

Wat is de genderidentiteit?

A

Gevoel mannelijk of vrouwelijk te zijn

24
Q

Welke drie vormen genderidentiteit onderscheiden we?

A
  • mannelijk
  • vrouwelijk
  • androgyn
25
Q

Welke genderidentiteit voorspellen goed aanpassing?

A

Mannelijke en androgyne