Hoofdstuk 12 deel 1 Flashcards

1
Q

Wat is identiteit?

A

Bepaalt wie je bent, wat je belangrijk vindt en de richting die je uitwil in je leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is identiteitsverwarring?

A

Het vormen van de identiteit is niet gelukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een Erzats identiteit?

A

Een valse zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de invloed van vorige fasen in het epigenetische principe in de theorie van Erikson?

A

0-2: Basisvertrouwen vs wantrouwen: nergens in vertrouwen of geloven
2-3: Autonomie vs schaamte: geen autonomie, initiatief, geen wilskracht
4-5: Initiatief vs schuld: geen ondernemerschap, creativiteit, geen doelgerichtheid in het exploreren van het maken van keuzes
6-12: vlijt vs minderwaardigheid: geen competentie, geen beroepskeuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een identiteitscrisis?

A

Tijdelijke periode van verwarring en onbehagen tijdens experimenteren met alternatieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is exploratie?

A

Geleidelijke en rustige aanpak van vorming identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de kenmerken van de identiteit

A
  • bepalen wie je bent,…
  • bindingen inzake beroep, persoonlijke relaties,…
  • oplossing voor identiteitscrisis of exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef kenmerken van identiteitsverwarring

A
  • gebrek aan richting en zelfdefiniëring
  • beperkte exploratie in adolescentie
  • niet voorbereid op stadia van volwassenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is status?

A

mogelijke uitkomsten van identiteitsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de criteria voor status?

A
  1. Mate van exploratie: openstaan voor afwegen van, uitproberen van keuzemogelijkheden
  2. Mate van binding: in staat zijn bindingen en verplichtingen aan te gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vier statussen onderscheiden we?

A
  1. achievment (binding+ en exploratie+)
  2. foreclosure (binding+ en exploratie-)
  3. diffusion (binding- en exploratie-)
  4. moratorium (binding- en exploratie+)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn bepalende factoren voor de emotionele ontwikkeling in de adolescentie?

A
  • persoonlijkheid
  • opvoeding en gezin
  • interactie met peers
  • scholen en gemeenschappen die ruimte bieden voor exploratie en opnemen van verantwoordelijkheid
  • culturele invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van het zelfconcept?

A
  • brengt afzonderlijke trekken samen
  • kan verwijzen naar contradictorische trekken tijdens vroege adolescentie
  • geleidelijke trekken gecombineerd in georganiseerd systeem met meer zin voor nuance
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kenmerken van zelf waardering?

A
  • steeds meer gedifferentieerd
  • het niveau van zelfwaardering neemt meestal toe
  • stabiliteit wordt groter
  • positief zelfwaarde gevoel is belangrijke voorspeller voor aanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de invloeden op zelfwaardering?

A
  • democratische opvoeding (hoog)
  • aanmoedigingen leraren (hoog)
  • steun voorwaardelijke (enkel als voldaan aan hoge normen)
  • etnische groepen: blanke adolescenten lager dan afro-amerikaanse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe test Kohlberg de morele ontwikkeling?

A

Via morele dilemma’s

17
Q

Wat is belangrijk volgens Kohlberg?

A

De manier van redeneren, niet de inhoud van het antwoord

18
Q

Welke niveau’s onderscheidt Kohlberg?

A
  1. Preconventioneel
  2. Conventioneel
  3. Post-conventioneel (=principieel)
19
Q

Welke stadia onderscheidt Kohlberg?

A
Preconventioneel:
- straf en gehoorzaamheid
- instrumentele gerichtheid
Conventioneel niveau:
- good boy good girl (moraal van coöperatie tussen mensen)
- behoud sociale orde
Post-conventioneel: 
- sociaal contract
- universele ethische principes