Hoofdstuk 7 deel 1 Flashcards

1
Q

Hoe verloopt de fysieke ontwikkeling van twee tot zes jaar?

A
  1. 8kg toename in gewicht
  2. 110à120cm
  3. einder kleutertijd: verlies babytandjes
  4. asynchronie: verschillende lichaamsdelen volgen een verschillend groeipatroon (gewicht en lengte volgen een algemeen groeipatroon, hoofd hersenen en genitaliën niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verloopt de ruwe motorische ontwikkeling?

A
  1. sterker evenwicht of balans door hersenontwikkeling

2. Inhaalbeweging van groei rest lichaam; verschuiving zwaartepunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verloopt de fijne motorische ontwikkeling

A

Sterke toename: leren eten met mes en vork, veters knopen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van het tekenen?

A
  1. Krabbelstadium: betekenisloze lijnen zonder verwijzingswaarde
  2. Kopvoeter
    Toevallig realisme: achteraf benoemen van figuur
  3. mislukt realisme: op voorhand bepalen maar niet slagen in tekening
  4. verstandelijk realisme: tekening is uitdrukking van belevingswereld van het kind
  5. visueel realisme: dingen tekenen zoals ze er werkelijk uitzien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van het schrijven?

A
  • eerst in omgekeerde richting

- symmetrische letters (bv b en d) worden door elkaar gehaspeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de oorzaak van individuele verschillen in het schrijven?

A
  • genetica
  • geslacht
  • oefening
  • aanmoediging door omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee eindfasen omvat het einde van de sensomotorische fase (Piaget)?

A

Fase 5: tertiaire circulaire fase
= systematisch variëren van handelingen om tot oplossing te komen
Fase 6: geïnterioriseerd experimenteren
- capaciteit om mentale voorstellingen te maken (symbool of semiotische functie)
- loskoppelen van handelen en denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verloopt in de pre-operationele fase de capaciteit tot mentale voorstelling?

A
  1. Uitgestelde imitatie
  2. taal=symboolsysteem om objecten of situaties op te roepen die er niet zijn
  3. verbeelding of fantasiespel en sociodramatische spelen: via voorstelling betekenissen toekennen aan objecten die op zich die betekenis niet hebben
  4. tekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de voordelen van het verbeeldingsspel?

A
  • inoefenen en versterken van schema’s (Piaget)
  • inzicht in reëele levenssituaties
  • sociale vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is duale representatie?

A

Het idee dat een symbolisch object zowel een object op zich is, als en symbool dat verwijst naar iets anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is egocentrisme?

A

De symbolische gezichtspunten van andere mensen niet kunnen onderscheiden van het eigen gezichtspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is conservatie?

A

Het idee dat bepaalde fysieke eigenschappen van voorwerpen dezelfde blijven, zelf wanneer hun uiterlijke verschijnvorm verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke andere gebreken kan een gebrek aan conservatie resulteren?

A
  • centratie: aandacht richten op één aspect en andere aspecten verwaarlozen
  • gebrek aan transformaties: geen aandacht hebben voor evolutie tussen begin en eindtoestand
  • onomkeerbaarheid: een reeks van stappen niet in gedachten kunnen omkeren (niet statisch kunnen denken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hiërarchische classificatie?

A

organiseren van voorwerpen in klassen en subklassen op basis van gelijkenissen en verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een kritiek op Piaget?

A

Hij beschrijft kleuters in termen van wat ze niet kunnen, niet in termen van wat ze wel kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat kenmerkt het denken in het pre-operationele stadium?

A
  • intuïtief
  • rigide
  • niet ondersteund door een logisch stabiel georganiseerd systeem
17
Q

Wat is ontdekkingsleren?

A

al doende leren of spontaniteit