Hoofdstuk 6 deel 2 Flashcards

1
Q

Duidt aan: het begrip temperament impliceert stabiliteit

A
  • vele studies geven steun aan een idee van stabiliteit op lange termijn
  • stabiliteit is meestal laag tot matig
  • vele kenmerken enkel stabiel voor extreme waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat suggereren veranderingen in temperament bij kinderen?

A

Dat ervaringen de kenmerken van temperament kunnen wijzigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Duidt: het begrip temperament impliceert een genetische basis

A
  • eeneiige tweelingen meer gelijkaardig dan twee eiige
  • slechts 50% van de individuele verschillen terug te voeren op genetische verschillen
  • etnische verschillen
  • geslachtsverschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Duidt: genetische verschillen worden vaak beïnvloed door opvoeding

A
  • opvoeding is consistent met gender stereotypen, waardoor aanvankelijk geobserveerde verschillen worden uitvergroot
  • ouders proberen unieke kenmerken van kinderen te beklemtonen en zullen hun kinderen opvoeden in functie van deze uniek toegeschreven kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het goodness of fit model?

A

Model dat verklaart hoe temperament en omgeving samen tot gunstige resultaten kunnen leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is gehechtheid?

A

De sterke, affectieve band die we hebben met bijzondere mensen in ons leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de ethologische theorie in?

A

Mensen worden geboren met een geheel van erfelijk geprogrammeerde strategieën die behulpzaam zijn voor het in stand houden van de soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke fasen kent de ethologische theorie?

A
  1. Nog geen gehechtheid
  2. Beginnende gehechtheid
  3. Duidelijke gehechtheid
  4. Ontstaan van een wederkerige relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt fase 1 in?

A
  • ondanks asociaal wezen, zendt het een aantal aangeboren signalen uit
  • brabbelen lokt positieve interactie uit
  • vertrouwde verzorger en onbekende: geen verschil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt fase 2 in?

A
  • begin van differentiële reactie
  • gevoel van vertrouwen op basis van al dan niet contingent reageren van moeder
  • nog steeds geen reactie op scheiding van moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt fase 3 in?

A
  • separatie angst
  • veilige uitvalbasis: vertrouwde verzorger is punt van waaruit de omgeving verkend wordt en waar men naar kan terugkeren voor emotionele steun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt fase 4 in?

A
  • voorstelling en taal

- uit deze fase ontwikkeld zich een intern werkmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een intern werkmodel?

A

Geheel van verwachtingen over beschikbaarheid gehechtheidsfiguren en kans dat ze hulp bieden in stressmomenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de voorwaarden om een veilige hechtingsfiguur te worden?

A
  • nabijheid/beschikbaarheid
  • fysieke en emotionele veilige haven
  • veilige uitvalbasis om te exploreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe meet men de gehechtheid?

A

Via de ‘vreemde situatie’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vier hechtingsstijlen onderscheiden we?

A
  1. Veilige gehechtheid
  2. Vermijdende gehechtheid
  3. Angstig ambivalente gehechtheid
  4. Gedisorganisseerde gehechtheid
17
Q

Wat houdt veilige gehechtheid in?

A
  • ouder is veilige haven
  • bij separatie: even van slag, voorkeur voor ouder blijkt duidelijk
  • bij hereniging: actief contact zoeken
18
Q

Wat houdt vermijdende gehechtheid in?

A
  • niet responsief tov ouder
  • bij separatie: een zichtbare distress
  • bij hereniging: vermijden ouder
19
Q

Wat houdt angstig ambivalente gehechtheid in?

A
  • zoeken nabijheid ouder, weinig exploratie
  • bij separatie: huilen om moeder op te eisen
  • bij hereniging: woede en verzet, moeilijk troostbaar
20
Q

Wat houdt gedisorganiseerde gehechtheid in?

A
  • vertonen grootste onveiligheid

- bij hereniging: hele reeks verwarde en tegenstrijdige gedraginen

21
Q

Welke verklaringen kunnen we geven voor de bevindingen uit het vreemde situatie onderzoek?

A
  • mogelijk continuïteit van opvoeding bepalend of veilige gehechtheid verbonden zal zijn met latere ontwikkeling
  • kinderen zijn weerbaar en kunnen onveilige gehechtheid overkomen